les 1

1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • ik leg uit, je doet goed mee 
  • je gaat 6 minuten in stilte werken
  • daarna kun je zachtjes met elkaar overleggen
  • we gaan nakijken
  • we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 1 
Wat heb je nodig?

Slide 3 - Slide

§1.1 
Wat wil je kopen?

Slide 4 - Slide

Behoefte?

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Video

Basisbehoeften
"Noodzakelijk"

  • Eten
  • Drinken
  • Kleding
  • Dak boven je hoofd
  • Medische zorg
Overige behoeften
"Leven aangenamer maken"

  • Uit eten
  • Dure merkkleding
  • Vakantiehuisje
  • Plastische chirurgie
  • Wijn, Bier en Champagne

Slide 7 - Slide

Goederen en diensten
Goederen kun je vastpakken,                           Diensten niet

Slide 8 - Slide

Gebruiksgoederen


Verbruiksgoederen

Kunnen vaker gebruikt worden
Kun je vaak maar 1 keer gebruiken

Slide 9 - Slide

Geld
  • voor het bedrag typ je €
  • geld heeft 2 decimalen
  • tussen de helen en decimalen schrijf je een , 
  • op je rekenmachine is dit de .
  • bij duizendtallen noteer je een .
  • is een bedrag in hele euro's dan achter de , een -

Slide 10 - Slide

Hoe kun je in je behoeften voorzien?
Consumeren
Zelfvoorziening
Kopen
Zelf maken

Slide 11 - Slide

4 getallen
gemiddelde uitrekenen?
je telt eerst alle getallen bij elkaar op
daarna deel je het door het aantal getallen

Slide 12 - Slide

A
B
1
2
3
4
Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 13 - Drag question

Je koopt een nieuwe telefoon,
Hoe noemen we dit bij economie?
A
Behoefte
B
Consumeren
C
Produceren
D
Zelfvoorziening

Slide 14 - Quiz

Sleep de afbeeldingen naar het juiste begrip.
1
2
A
B
C
D
Goederen
Diensten

Slide 15 - Drag question

Harry is gek op tuinieren. In zijn tuintje verbouwt hij komkommers voor in zijn maaltijdsalade.
Hoe noemen we dit bij economie?
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening
C
Behoefte
D
Produceren

Slide 16 - Quiz

A
C
D
E
1
2
3
4
5
Alles wat je nodig hebt om te kunnen leven, zoals voedsel, kleding en een bed.
Het kopen van producten.
Alles wat je kunt vastpakken. Bijv. je telefoon.
Alles wat iemand voor je doet. Bijvoorbeeld de kapper die je haar knipt.
Alles wat je graag zou willen hebben, maar niet persé nodig is.
Overige behoeften
Consumeren
Diensten
Goederen
Basis behoeften

Slide 17 - Drag question

Maak in stilte
en
zelfstandig
de opdrachten 1 t/m 15 
pagina 8 t/m 11

 Ben je klaar: 
Neem alvast §1.2 door


timer
6:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 18 - Slide

Opdrachten

Slide 19 - Slide

1 
Het is lastig om sneakers te kopen omdat:
  • er veel verschillende soorten en merken zijn
  • er veel uitvoeringen zijn
  • er verschillende prijsklassen zijn
  • misschien niet alle maten voorradig zijn

Slide 20 - Slide

2
                         Basisbehoeften: brood, huurhuis, spijkerbroek

Behoeften

                        Overige behoeften: scooter, smartphone, tv

Slide 21 - Slide

3a
Basisbehoeften: eten, kleding, drinken, bed, stoel, bureau

3b
Overige behoeften: extra paar schoenen, sieraden, telefoon, merkkleding, mountainbike, voetbalschoenen, vakantie etc.

Slide 22 - Slide

4
Basisbehoeften kun je vaak op de markt kopen.
Dus antwoord 3 is juist.

Slide 23 - Slide

5a 
Winkel die goederen verkoopt: plaatje 1 (horloges)
Winkel die diensten verkoopt: plaatje 2 (reparaties)
Horloges zijn tastbaar dus goederen, terwijl een reparatie aan je kleding een dienst is, iemand maakt het voor jou.

5b
Waarschijnlijk leveren ze alle drie goederen en diensten: als je horloge stuk gaat zal het bedrijf zorgen voor reparatie of een nieuw horloge. Bij de reparatiewinkel kun je waarschijnlijk ook wel veters kunnen kopen. Op de markt verkopen ze misschien ook wel voorgesneden groente

Slide 24 - Slide

6a
Goederen: scooter, helm, benzine
Diensten: verzekering, onderhoudsbeurt

6b
De scooter en de helm zijn gebruiksgoederen (gaan meerdere keren mee). Terwijl de benzine elke keer op raakt als je gaat rijden, dus dit is een verbruiksgoed.

Slide 25 - Slide

7
€ 6,49
€ 131,65
€ 143.312,-   (of € 143.312,00)
€ 17,50

Slide 26 - Slide

8a
Normaal betaal je € 3,87
8b
Je bespaart dus maximaal 3,87-2,49 = € 1,38
8c
Voor 1 reep betaal je nu 2,49/3 = € 0,83

Slide 27 - Slide

10 
Hier is sprake van zelfvoorziening. Er worden thuis cupcakes gemaakt.

Slide 28 - Slide

11
Om te consumeren heb je vooral geld nodig.
Voor zelfvoorziening moet je vooral genoeg tijd hebben.

Slide 29 - Slide

12
Consumptiemaatschappij: B
We kopen veel, 
ook dingen die we niet echt nodig hebben.


Slide 30 - Slide

13a t/m d
Nederlands: (9+7,5+8+5,7)/4 = 7,55 = 7,6 onjuist
Engels: (6+6+7,3+6,7)/4 = 6,5 juist
Wiskunde: (5,6+6,1+5,5+7,2+7,2)/5 = 6,3 onjuist
Economie: (8,7+6,8+6,4+6,4+9)/5 = 7,46 = 7,5 onjuist
6,5

Slide 31 - Slide

14
De gemiddelde prijs van een consumptie is (2,75+1,80+2,80)/3 = € 2,45

Slide 32 - Slide

15a
Alles samen kost: 11,80+185,68+73,27+68,16+19,61+86,36+38,36 
= € 483,24
15b
De gemiddelde prijs is 483,24/7 
= € 69,03


Slide 33 - Slide

LEER              EN

                     §1.1

Slide 34 - Slide

  • Ik weet wat behoeften zijn
  • Ik weet welke twee soorten behoeften er zijn en ken van elk twee voorbeelden
  • Ik weet wat goederen zijn en kan hier vijf voorbeelden van geven
  • Ik weet wat diensten zijn en kan hier vijf voorbeelden geven
  • Ik weet wat verbruiksgoederen zijn en kan hier drie voorbeelden van geven
  • Ik weet wat gebruiksgoederen zijn en kan hier drie voorbeelden van geven
  • Ik weet dat geld een € heeft en 2 decimalen
  • Ik weet dat de komma op mijn rekenmachine een punt is
  • Ik weet hoe ik moet afronden
  • Ik weet wat consumeren is
  • Ik weet wat zelfvoorziening is en kan hier vijf voorbeelden van geven
  • Ik kan een gemiddelde berekenen
LEER              EN

Slide 35 - Slide