I (grammaire) - deuxième cours

1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


heten = s'appeler
zich voorstellen
wakker worden
opstaan
zich wassen/douchen
tanden poetsen
haren kammen

zich scheren
make-up opdoen
zich aankleden
zich uitkleden
zich haasten
naar bed gaan

Attention: sommige werkwoorden zijn in het Frans wederkerend, maar in het NL niet

Slide 2 - Slide

Aujourd'hui, c'est le ...
Objectif: Aan het einde van de les heb je geoefend met de tegenwoordige tijd van wederkerende werkwoorden. Heb je bekeken wat goed ging en wat minder goed rondom het thema vakantie.

Qu'est-ce que nous allons faire aujourd'hui?
- La grammaire: le présent des verbes pronominaux
- Le bilan: oefentoets 
- Contrôle des devoirs (ABCEFGHI)

Slide 3 - Slide

Les verbes prominaux
Wederkerende werkwoorden

Slide 4 - Slide

Présent

Je me lave à sept heures du matin.

Ik was me om zeven uur 's ochtends.

Slide 5 - Slide

Ken je dit schema nog?

Slide 6 - Slide

Les verbes pronominaux
Wederkerend werkwoord = se + verbe (zich + werkwoord)

Stukje 1 = een voornaamwoord
Stukje 2 = het werkwoord (voorbeeld: laver)

Je                           me                      lave                                              Ik was me
Tu                           te                        laves                                            Jij wast je
Il/ elle/ on           se                        lave                                              Hij/ zij/ men wast zich
Nous                     nous                  lavons                                         Wij wassen ons
Vous                     vous                   lavez                                            Jullie wassen je/ U wast zich
Ils/ elles               se                       lavent                                           Zij wassen zich

Slide 7 - Slide

Kies de juiste vorm van de présent:
Elle __ beaucoup aux films (s'intéresser ).
A
s'intéresse
B
s'intéresses

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vorm van de présent:
Je __ lave à huit heures du matin (se laver).
A
te lave
B
me lave

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm van de présent:
Nous ___ amusons à la fête de Léa (s'amuser).
A
nous amusons
B
nous amusez

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm in v/d présent:
Il ___ toujours tard (se coucher).

Slide 11 - Open question

Vul zelf het goede antwoord in:
Elles ___ à Paris (s'installer).

Slide 12 - Open question

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer)

Slide 13 - Open question

Le bilan
De diagnostische toets

-Contrôle des devoirs (ABCEFGHI
)

Slide 14 - Slide

Les devoirs

Faire
I (grammaire) - exercices 31 jusqu'à 33
 
Apprendre
Le vocabulaire F + H + verbe G + grammaire I

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Au travail!
Prêt? Slim stampen 
En silence, zodat iedereen zich kan concentreren

Slide 17 - Slide

Les instructions
Wat?
Hoe?
Hulp?
- Elkaar feedback geven
- Schrijf je feedback op in het feedbackformulier



In groepjes

Rood = in stilte
Oranje = fluisteren
Groen = praten
- Steek je vinger op of kom naar voren
- Maak aantekeningen
- Gebruik je feedbackformulier
- Kijk ook naar de rubric(s)!
Tijd?
Uitkomst?
Klaar?
20 min.
Je kan...
- Elkaar van feedback voorzien
- Je gekregen feedback verwerken in je product

- Bespreek je feedback
- Verwerk je gekregen feedback in je opdracht
- Werk aan je Instagram opdracht
- Lees eerste gedeelte bron 1 (leerboek A, blz. 16)
timer
1:00

Slide 18 - Slide

Élève A
Élève B
Vraag hij / zij kan zich voorstellen
Geef het antwoord en stel de vraag terug
Vraag of hij / zij broers of zussen heeft
Geef het antwoord en stel de vraag terug
Vraag hoe ze zijn
Geef het antwoord
Vraag wanneer hij/ zij  jarig is
Geef het antwoord
Vraag of hij / zij een huisdier heeft. 
Vertel dat je een cavia hebt en dat hij super schattig is

Slide 19 - Slide

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Slide 20 - Slide

Veel voorkomende werkwoorden
zich douchen - se doucher
zich wassen - se laver
zich scheren - se raser
zich opmaken - se maquiller
Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend, maar in het Frans wel!!!!
wakker worden - se reveiller
opstaan - se lever
naar bed gaan- se coucher
tandenpoetsen - se brosser les dents
wandelen - se promener

Slide 21 - Slide

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me.

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich etc.


Se laver

je me lave (ik was me)
tu te laves (jij wast je)
il se lave (hij wast zich)
elle se lave (zij wast zich)
on se lave (men wast zich)
nous nous lavons (wij wassen ons)
vous vous lavez (jullie wassen jullie)
ils/elles se lavent (zij wassen zich)

Slide 22 - Slide