This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Donderdag 15 april
Persoonlijk voornaamwoord - les 45
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen:
Nakijken les 44
Kijken wat jullie al weten over persoonlijke voornaamwoorden
Uitleg les 45
Zelf aan het werk.
Lesafsluiting
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quiz
Jullie gaan op de fiets naar school.
Jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
(onderwerp)
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
persoonlijk voornaamwoord (geen onderwerp)
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Belangrijk!
Let dus goed op welke vorm je gebruikt.
Voor je het weet, gebruik je een persoonlijk voornaamwoord terwijl je een bezittelijk voornaamwoord moet schrijven, of andersom. Daarom even de volgende quizzvragen...
Slide 17 - Slide
Ik heb haar niet meer gezien. haar = ...
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 18 - Quiz
Mijn fiets is gestolen.
Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 19 - Quiz
Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 20 - Quiz
Heb jij jouw jas nog opgehaald? jij = ...
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 21 - Quiz
Heb je jouw neef nog gebeld? jouw = ...
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 22 - Quiz
De plantjes zijn van haar.
Haar =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 23 - Quiz
Huiswerk voor morgen
Maak de opdrachten van les 45.
Stuur me foto's via Teams.
Doe je best!
Slide 24 - Slide
Lesafsluiting
Gedaan: nakijken les 44 en uitleg les 45
Geleerd: wat persoonlijke voornaamwoorden zijn, en wat het verschil met bezittelijke voornaamwoorden is.