bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden

Welkom
Nt2 B groepen 
donderdag 11 november
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Nt2 B groepen 
donderdag 11 november

Slide 1 - Slide

programma van vandaag
- De dag van vandaag
- Sint Maarten
- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Link

persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Weet jij nog welke persoonlijke voornaamwoorden er zijn?

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Wat is het persoonlijke voornaamwoord in de zin?
Hij maakt de opdrachten.
A
maakt
B
de
C
hij
D
opdrachten

Slide 8 - Quiz

Jullie worden steeds beter.
A
jullie
B
steeds
C
worden
D
beter

Slide 9 - Quiz

De juf zegt dat ook tegen hen.
A
juf
B
zegt
C
tegen
D
hen

Slide 10 - Quiz

Ik ga naar jou.
A
ik
B
jou
C
ga
D
ik en jou

Slide 11 - Quiz

Het regent al de hele dag.
A
Het
B
regent
C
hele
D
dag

Slide 12 - Quiz

Ik geef de werkboeken aan hen.
A
ik
B
ik en hen
C
hen
D
werkboeken

Slide 13 - Quiz

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie of wat iets is. Als je bijvoorbeeld zegt: “Dat is zijn fiets”, vertelt het woord ‘zijn’ van wie de fiets is. Let op: Eigennamen en zelfstandige naamwoorden zijn géén bezittelijke voornaamwoorden. Het gaat altijd om woorden als ‘mijn’, ‘jouw’, ‘zijn’ of ‘haar’.

Slide 16 - Slide

~ Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.
~ Gaan we naar zijn huis of naar het jouwe?
~ Waar staan jullie tassen?
~ De dolfijn slikt zijn vis in één keer in.
~ De bibliotheek heeft haar deuren moeten sluiten.

Slide 17 - Slide

~ Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.
~ Gaan we naar zijn huis of naar het jouwe?
~ Waar staan jullie tassen?
~ De dolfijn slikt zijn vis in één keer in.
~ De bibliotheek heeft haar deuren moeten sluiten.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Wat is/zijn de bezittelijke voornaamwoorden in de volgende zinnen?

Slide 20 - Slide

Mijn kamer is een grote bende terwijl zijn kamer heel netjes is.

Slide 21 - Open question

Van onze ouders moeten wij de afwas doen.

Slide 22 - Open question

Jouw schrift lag in hun kamer en ons boek lag daar ook.

Slide 23 - Open question

Ik heb de spelcomputer van jouw zusje geleend.

Slide 24 - Open question

Ik wil dus snel de computer terug, het is ook de mijne!

Slide 25 - Open question

Is het een persoonlijk voornaamwoord of een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 26 - Slide

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 27 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 28 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 29 - Quiz

Deze spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 30 - Quiz

voltooid deelwoord
Hoe maak je ook alweer het voltooid deelwoord?

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

huiswerk voor morgen
De taalschool blz. 70 en 71

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide