Werkwoorden vervoegen en zinnen maken

1 / 21
next
Slide 1: Slide
ANT2+Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


Het hele werkwoord is drinken
Werkwoorden
Onderwerp (wie)
Vorm
Spelling
Ik
stam
drink
Jij / hij / zij / u
stam + t
drinkt
Wij / jullie / zij
hele werkwoord
drinken

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Werkwoorden op de juiste manier schrijven
  • Zinnen maken
  • DISK: Grammaticatrainer 

Slide 3 - Slide

Wat leer je? Wat kan je?
  • Je kunt werkwoorden op de goede manier schrijven.

Slide 4 - Slide

Die sportdrankjes ...... (zijn) onzin.
Het is weggegooid geld.

Slide 5 - Open question

Yazan ...... (willen) snel heel breed worden.

Slide 6 - Open question

Hij ...... (kopen) dure sportdrankjes.

Slide 7 - Open question

Maar die sportdrankjes ...... (werken) niet.
Ze zijn alleen maar duur.

Slide 8 - Open question

Wat ......(werken)dan wel als je goed wil sporten?

Slide 9 - Open question

Gezond eten ...... (zijn) is het enige dat werkt.

Slide 10 - Open question

Je ...... (moeten) veel groente, fruit, vis en vlees eten.
En eieren, melk en brood.

Slide 11 - Open question

Je ...... (krijgen) zo alles binnen wat je nodig hebt.

Slide 12 - Open question

Je ...... (krijgen) zo alles binnen wat je nodig hebt.

Slide 13 - Open question

...... (eten) je twee keer fruit per dag?
Dan krijg je al genoeg suiker binnen.

Slide 14 - Open question

In frisdrank en vruchtensap zit veel suiker.
Je ...... (kunnen) beter water drinken.

Slide 15 - Open question

Hoe maak je een zin?
  • wat 
  • waar
  • wie
  • werkwoord 

Slide 16 - Slide

Wat is een goede zin? 
       Hij                              pakt                      de pen.
       Zij                              gaat                      naar school.
Wie  
werkwoord 
wat
waar

Slide 17 - Slide

Hoe maak je een goede zin?

Op de tweede plaats komt het werkwoord.

Je gaat nu zinnen maken met de werkwoorden: drinken / eten / sporten.


Slide 18 - Slide

Maak een zin met het werkwoord
'eten'.

Slide 19 - Mind map

Maak een zin met het werkwoord
'drinken'.

Slide 20 - Mind map

Maak een zin met het werkwoord
'sporten'.

Slide 21 - Mind map