oefen

Met welke instrument kun je de basiscurveradius van een vormstabile contactlens controleren/meten?
A
spleetlamp
B
peakloup
C
radiuscoop
D
meetliniaal
1 / 28
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Met welke instrument kun je de basiscurveradius van een vormstabile contactlens controleren/meten?
A
spleetlamp
B
peakloup
C
radiuscoop
D
meetliniaal

Slide 1 - Quiz

Waar komst het grootste gedeelte van de mucuslaag van de traanfilm vandaan?
A
gobletcellen
B
hoofdtraanklier
C
klieren van Meiboom
D
klieren van Zeiss

Slide 2 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij blepharitis?
A
gezwollen oogleden
B
korstjesstructuur tussen de wimpers
C
verstopping talgklieren

Slide 3 - Quiz

Met welke verlichting kun je het beste de diepte van een litteken worden ingeschat?
A
optische coupe
B
parallell bundel
C
retro
D
sclerale

Slide 4 - Quiz

Welke aandoening van de cornea veroorzaakt oedeem?
A
cataract
B
centraal cornea clouding
C
hyposfagma

Slide 5 - Quiz

De omzetting van bloed naar kamerwater vindt plaats door....
A
filtratie, ultrafiltratie en secretie
B
filtratie, osmose en secretie
C
osmose, ATP, glycolyse en filtratie

Slide 6 - Quiz

Welke excentriciteit heeft de gemiddelde cornea?
A
0,4
B
0,5
C
0,6

Slide 7 - Quiz

Waaruit neemt het endotheel glucose op?
A
het kamerwater
B
het stroma
C
de bloedvatten rond de limbus

Slide 8 - Quiz

Door welke verhouding wordt de Ph-waarde van de traanfilm bepaald?
A
lysozym en prealbumine
B
lysozym en lactoferine
C
lactoferrine en prealbumine

Slide 9 - Quiz

Welke stof uit de traanvocht zorgt dat de cornea hydrofiel wordt?
A
lipide
B
lactoferine
C
lysozym
D
mucine

Slide 10 - Quiz

Met welke belichtingsmethode is de traalaag goed te beoordelen, zonder gebruik te maken van fluoresceine
A
direct
B
indirect
C
ontkoppeld

Slide 11 - Quiz

Wat is oedeem?
A
osmose
B
vochtophoping
C
infectie

Slide 12 - Quiz

Wat is caruncula?
A
een kleine irritatie in de ooghoek
B
een kleine wratachtige verhevenheid op de cornea
C
een kleine wratachtige verhevenheid in de ooghoek

Slide 13 - Quiz

Wat is een subjectief symptoom van cornea oedeem?
A
pijn
B
roodheid
C
visus

Slide 14 - Quiz

Wat is de functie van het pigmentblad van de iris?
A
Houd licht tegen
B
bepaalt de kleur van de iris
C
geeft stevigheid aan de iris
D
vernauwt de pupil

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de tekens voor cornea hypoxie in de juiste volgorde?
A
oedeem, microcysten, staining, neovascularisatie
B
neovascularisatie, oedeem, microcysten, staining,
C
staining, oedeem, microcysten, neovascularisatie
D
staining, microcysten, oedeem, neovascularisatie

Slide 16 - Quiz

Wat produceren de accessoire traanklieren voornamelijk?
A
eiwitten
B
lipide
C
mucus
D
talg

Slide 17 - Quiz

Welke stof is het meest belangrijk als bufferstof in het traanvocht?
A
albumine
B
lysozym
C
lactoferine
D
pre-albumine

Slide 18 - Quiz

Tijdens het vooronderzoek met de spleetlamp kijkt u naar in de onderste fornix. Waar let u in het bijzonder op?
A
follikels
B
papillen
C
infiltraten
D
neovascularisatie

Slide 19 - Quiz

Hoe kun je het makkelijkste vacuole van microcyste onderscheiden?
A
de vorm
B
de lichtreflex
C
de afmeting
D
het aantaal

Slide 20 - Quiz

Bij welke aandoening zijn er eventueel striae te zien?
A
endhoteliaal oedeem
B
epitheliaal oedeem
C
stromaal oedeem
D
descemet oedeem

Slide 21 - Quiz

Waar staat de afkorting "SimK" voor?
A
simultane keratometrie
B
similatie kerometer
C
simuleerde keratometrie

Slide 22 - Quiz

Welke astigmatisme staat is af te lezen
A
volgens de regel
B
tegen de regel

Slide 23 - Quiz

Welke astigmatisme staat is af te lezen
A
limbus tot limbus
B
centraal

Slide 24 - Quiz

Welke map (bij een topografie) gebruik je om om de cilinder te zien?
A
Axiale map
B
Sagittale map

Slide 25 - Quiz

Welke probleem kan een gevolg zijn als iemand rubella (rode hond) heeft?
A
glaucoom
B
Cataract
C
ablatie

Slide 26 - Quiz

Met welke filter kan je beter de bloedvaten zien?
A
gele filter
B
blauwe filter
C
roodvrije filter

Slide 27 - Quiz

Extra uitleg
Vraag 18; de traanklieren produceren de waterige laag en deze bevat eiwitten. Lipide = in meiboom en Zeiss. Mucus= gobletcellen in de conjunctivale epiteel. Talg (huidvet)= lipide
Vraag 19; Bufferstof= voor de ph waarde dus prealbumine. Lysosym is bacterie dodend 
Vraag 21; de vorm en afmeting kan maar het is bijna onmogelijk . De vacuoles= blaasjes, druppels die te zien zijn met indirecte of retro belichting. Microcysten= kuitjes/kraters in epitheel die te zien zijn met indirect of retro belichting

Slide 28 - Slide