Oefentoets Tweede Wereldoorlog

Oefenvragen bij
C 5.2 Tweede Wereldoorlog
(Bezetting, vervolging, bevrijding)
1 / 27
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefenvragen bij
C 5.2 Tweede Wereldoorlog
(Bezetting, vervolging, bevrijding)

Slide 1 - Slide

Maak de juiste combinaties
het idee dat je eigen ‘ras’ (soort) beter is dan andere ‘rassen’.
manier van denken van mensen die het leger heel erg belangrijk vinden
zeer nationalistische, anti democratische en totalitaire politieke beweging
zeer nationalistische, anti democratische, totalitaire en racistische politieke beweging
Fascisme
militairisme
racisme
nationaalsocialisme

Slide 2 - Drag question

Wat is GEEN kenmerk van Fascisme?
A
nationalisme
B
een sterke leider
C
gebruik van geweld
D
racisme/anti-semitisme

Slide 3 - Quiz

Welke van de onderstaande landen is een democratie?
A
Lenin- Rusland
B
Mussolini- Italie
C
Hitler- Duitsland
D
Rutte- Nederland

Slide 4 - Quiz

SLeep de juiste gebeurtenis naar het juiste vakje
1939-1940
1941-1942
1943-1944
1945
blitzkrieg
Battle of Brittain
Zelfmoord Hitler
D-day
Aanval op de VS
Aanval op Rusland
Duitsland geeft zich over
Nederland capituleert

Slide 5 - Drag question

Juist of onjuist:
Duitsland probeerde Groot-Brittannië te verslaan, maar dat mislukte.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Juist of Onjuist:
Hitler begon de Tweede Wereldoorlog met de Duitse inval in Frankrijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Zet de gebeurtenissen in de goede volgorde
1
2
3
4
De aanval op de Verenigde Staten
De geallieerden komen in Frankrijk aan
De aanval op Rusland
Hongerwinter

Slide 8 - Drag question

Noem een naam van een concentratiekamp

Slide 9 - Open question

Juist of onjuist:
Vanaf 1943 drongen de geallieerden de Duitsers terug.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Over welk begrip gaat dit krantenbericht?
A
capitulatie
B
racisme/anti-semitisme
C
genocide
D
collaboratie

Slide 11 - Quiz

Wie hoefde er NIET onder te duiken?
A
Joden
B
Christenen
C
Mannen tussen 18-45
D
Zigeuners

Slide 12 - Quiz

Joodse mensen werden getransporteerd. Uit welk doorgangskamp kwamen de treinen?

Slide 13 - Open question

Beschrijf in 1 zin de betekenis van het begrip Holocaust

Slide 14 - Open question

Welke bewering over de toespraak van de Koningin is ONJUIST?

“Wij willen de helden eren, die bij de verdediging van ons land zijn omgekomen. Het Nederlandse leger heeft moed getoond. De soldaten hebben de veel sterkere vijand langer tegenstand geboden dan die vijand had verwacht.”

A
De radiotoespraak is gehouden aan het begin van de Eerste Wereldoorlog
B
De radiotoespraak is gehouden in Engeland, waar de koningin naar toe was gevlucht.
C
Het Nederlandse leger heeft zich volgens de koningin erg dapper gedragen.
D
Het Nederlandse leger moest zich verdedigen tegen de aanval van Duitsland.

Slide 15 - Quiz

Welke begrip past bij de bron?
A
censuur
B
collaboratie
C
indoctrinatie
D
verzet

Slide 16 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?

"door politie of leger georganiseerde jacht op
een groep mensen"

Slide 17 - Open question

Was de mevrouw in de bron "goed" of "fout" in de oorlog?
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste antwoorden in.
Het Nederlandse leger bereidde zich voor op een mogelijke aanval vanuit het oosten door …(a)… van het leger.
Ondanks de tegenstand van het Nederlandse leger zag de legerleiding het
hopeloze van doorvechten in en ging over tot …(b)… .
De Duitse bezetter vervolgde de Joden. Zij kwamen in Westerbork terecht. Van daaruit vond …(c)… plaats naar vernietigingskampen.
Sommige Nederlanders hebben de Duitse bezetter geholpen met het vervolgen van Joden. Zij maakten zich schuldig aan …(d)… .
collaboratie
capitulatie
deportatie
mobilisatie

Slide 19 - Drag question

Deze paragraaf gaat over de Duitse bezetting en de Jodenvervolging.
Het verhaal van Anne Frank past hier goed bij, want:
A
haar vader gaf in 1947 haar dagboek uit onder de titel Het Achterhuis.
B
ze kwam in 1933 met haar ouders en haar zus naar Nederland.
C
ze stierf in maart 1945 aan een ziekte in een concentratiekamp.
D
ze was met haar familie uit Duitsland gevlucht omdat ze joden waren.

Slide 20 - Quiz

Wanneer gingen Amerika en Japan meedoen met de Tweede Wereldoorlog?
A
1939
B
1940
C
1941
D
1942

Slide 21 - Quiz

Welk land viel in de Tweede Wereldoorlog Nederlands Indië aan?
A
China
B
Japan
C
Vietnam
D
Cambodja

Slide 22 - Quiz


➤Welk land stond in de Tweede Wereldoorlog aan de kant van Duitsland?




A
Hongarije
B
Rusland
C
Japan
D
China

Slide 23 - Quiz

Waar op de wereld viel de eerste kernbom, die een definitief einde maakte aan de Tweede Wereldoorlog?
A
China
B
Rusland
C
Polen
D
Japan

Slide 24 - Quiz

Welke zin over de Tweede Wereldoorlog is juist?
A
De Duitse overwinning bij Stalingrad was een keerpunt in de oorlog.
B
Duitsland, Groot-Brittannië en de VS vormden de geallieerden.
C
In 1941 werden de VS aangevallen door Duitsland en Japan.
D
Vanaf 1943 drongen de geallieerden het Duitse leger terug.

Slide 25 - Quiz


Uitspraak: Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed Japan in Azië ongeveer hetzelfde als wat Duitsland in Europa deed.

➤Wat wordt er met deze uitspraak bedoeld? Kies het juiste antwoord.






A
In Europa werden de joden door de Duitsers vermoord. In Azië werden de joden door de Japanners vermoord.
B
In Europa bombardeerden de Duitsers tientallen steden. In Azië bombardeerden de Japanners tientallen steden.
C
In Europa vochten de Duitsers tegen de Japanners. In Azië vochten de Japanners tegen de Duitsers.
D
In Europa veroverden de Duitsers grote gebieden. In Azië veroverden de Japanners grote gebieden.

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide