Er zijn zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden
Slide 2 - Slide
Kenmerken werkwoorden
- geven een tijd aan
- geven een getal aan
- kun je doen
Werkwoorden moet je vaak vervoegen in een zin.
ik loop, wij lopen
Slide 3 - Slide
Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Wij werken graag thuis op de computer.
A
wij
B
werken
C
graag
D
computer
Slide 4 - Quiz
Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Pieter haalt drinken in de supermarkt.
A
Pieter
B
haalt
C
drinken
D
supermarkt
Slide 5 - Quiz
Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Marieke heeft een fiets gevonden in de speeltuin.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 6 - Quiz
Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Kleine kinderen hebben kunnen wennen op school.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 7 - Quiz
Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.
Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond
Slide 8 - Slide
kenmerken zelfstandig naamwoord
- zijn MeDiPlaDi woorden
- gevoel is ook een zn
- Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (vriend – vrienden)
- Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (vriend – vriendje).
- Je kunt er vaak de, het of een voor zetten (de vriend, een vriend; het paard, een paard).
Slide 9 - Slide
Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:
de (bepaald)
het (bepaald)
een (onbepaald)
Slide 10 - Slide
Bepaald en onbepaald lidwoord
De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), want bij de pen en het boek weet je precies welke pen en welk boek bedoeld worden.
Bij een pen en een boek weet je dat niet. Daarom is een onbepaald lidwoord (olw).
Slide 11 - Slide
Aan de slag
Maken Grammatica Woordsoorten (WS) §1
Opdr 2 t/m 7 (blz 200)
Snel klaar? Dan lezen in je boek of verder werken aan §3 (blz 204) Let op! We maken alleen de opdrachten van WS (oneven §), dus ZD slaan we nu over.
Slide 12 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
* Staat vaak vóór een zelfstandig naamwoord en na het lidwoord, maar soms erachter
Slide 13 - Slide
Zo herken je een bijvoeglijk naamwoord
• Een bijvoeglijk naamwoord kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan: Dat is een spannende film. / De film is spannend.
• Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): een spannend boek / een spannende film. • Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: spannend – spannender – spannendst.
Slide 14 - Slide
Quiz
Slide 15 - Slide
Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 16 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)
Slide 17 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Slide 18 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)
Slide 19 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
Slide 20 - Quiz
Ik zoek de betekenis van het woord straks even op.
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel
Slide 21 - Quiz
welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord
Slide 22 - Quiz
welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 23 - Quiz
Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 24 - Quiz
SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame
Slide 25 - Drag question
Zijn er vragen/opmerkingen?
Slide 26 - Open question
De woordsoorten ken ik...
A
nog lang niet
B
een beetje
C
wel aardig
D
goed!
Slide 27 - Quiz
Aan de slag
Woordsoorten (werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord en voorzetsel)
§1 t/m 7 (vanaf blz 200) Let op! Alleen oneven § zijn WS.