Burgerlijk procesrecht hoofdstukken 1 t/m 5

1 / 32
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

burgerlijk procesrecht
Kennisvragen over de hoofdstukken 1 t/m 5

Slide 2 - Slide

Hoe wordt het procesrecht ook wel genoemd?
A
Formeel recht
B
Subjectief recht
C
materieel recht
D
Objectief recht

Slide 3 - Quiz

Maarten heeft een geschil met zijn werkgever. Dit gaat om achterstallige loon van 10.000 Euro. Hij wil naar de Rechter. Kan hij zelf procederen?
A
Nee, hij moet een advocaat inhuren
B
Het betreft een kantonzaak, ja dus.
C
Alleen als hij 21 jaar oud is.
D
Hij moet naar de arbeidskamer toe

Slide 4 - Quiz

Hoe heet het werkgebied van een gerechtshof?
A
een gebied
B
Scope
C
Rayon
D
Ressort

Slide 5 - Quiz

waar vind je de meeste regels over burgerlijk procesrecht?
A
De Grondwet
B
Burgerlijk wetboek 5
C
Wetboek van burgerlijke rechtsvordering
D
Wetboek van formeel strafrecht

Slide 6 - Quiz

De bevoegdheid van de rechter hoofdstuk 2
Begrippen absolute en relatieve competentie
Soort rechtbanken.

Slide 7 - Slide

Voor wat voor een soort zaken ga je naar de Kantonrechter?

Slide 8 - Open question

Naar welk gerecht moet je als jouw vordering is afgewezen bij de kantonrechter voor hoger beroep?
A
Het gerechtshof
B
De hoge raad
C
De hogere rechtbank
D
De bestuursrechtbank

Slide 9 - Quiz

Marcel verhuurt een pand aan Cornelis. Cornelis heeft 30.000 huurachterstand, welke rechter moet Marcel?
A
De rechtbank civiele kamer
B
Het gerechtshof
C
De huurkamer
D
De Kantonrechter

Slide 10 - Quiz

Wat is de hoofdregel van de relatieve competentie?
A
De rechtbank van de eiser is bevoegd
B
De rechtbank van de woonplaats gedaagde is in principe bevoegd
C
De rechtbank van de eiser en de gedaagde zijn beide bevoegd
D
De rechter bepaalt deze keuze

Slide 11 - Quiz

welke type gerecht heeft als belangrijkste taak recht in cassatie te spreken?
A
De hoge raad
B
De eerste kamer
C
De raad van state
D
De rechtbank

Slide 12 - Quiz

Rechtshulpverleners
Hoofdstuk 3
Advocaat, gerechtsdeurwaarder, notaris, bureau voor rechtshulp

Slide 13 - Slide

Maartje en Janette willen een samenlevingscontract laten opstellen, tot welke rechtshulp verlener wenden zij zich?
A
De gerechtsdeurwaarder
B
De hypotheker
C
De notaris
D
De advocaat

Slide 14 - Quiz

Welke rechtshulpverlener houdt zich bezig met uitvoering van gerechtelijke uitspraken?
A
de advocaat
B
Bureau voor rechtshulp
C
De gerechtsdeurwaarder
D
de notaris

Slide 15 - Quiz

Welk antwoord zijn uitsluitend ambtelijke taken van een gerechtsdeurwaarder?
A
Incasso advies en beslag leggen
B
betekenen van exploten en executoriaal beslag leggen
C
Conservatoir beslag en het maken van voorwaarden
D
het doen van aanzeggingen en voorlichting geven

Slide 16 - Quiz

Kosten van een procedure
Hoofdstuk 4 de kosten van een rechtszaak
Wat voor een soort kosten
Tarieven gerechtsdeurwaarder
toevoeging

Slide 17 - Slide

Wie brengt griffierechten in rekening?
A
De advocaat
B
De deurwaarder
C
De rechtbank
D
De officier van justitie

Slide 18 - Quiz

Wat bepaalt art.237 Rv v.w.b de kosten procedure?
A
De verliezende procespartij betaalt alle proceskosten
B
De verliezende procespartij betaalt alleen zijn eigen kosten
C
De eiser betaalt zijn eigen kosten als hij wint
D
Beide partijen betalen hun eigen proceskosten

Slide 19 - Quiz

Leg in eigen woorden uit wat een TOEVOEGING is

Slide 20 - Open question

Voor het uitbrengen van een dagvaarding is een vast tarief
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 21 - Quiz

Wie stelt de conclusie van antwoord op?
A
Gedaagde
B
Eiser
C
De Rechter
D
De griffier

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van een KTR procedure?
A
Vonnis dagvaarding, conclusie van antwoord
B
Dagvaarding, vonnis, conclusie van repliek, conclusie van dupliek
C
Dagvaarding conclusie van antwoord, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, vonnis
D
Dagvaarding, conclusie van repliek, conclusie van antwoord, conclusie van dupliek vonnis

Slide 23 - Quiz

Hoe heet een uitspraak in een kantonrechtersprocedure
A
Een beschikking
B
Een arrest
C
Een vonnis
D
Een gedicht.

Slide 24 - Quiz

6

Slide 25 - Video


😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

03:23
De dagvaardingstermijn is?
A
5 werkdagen na betekening
B
7 dagen exclusief dag betekening en roldatum
C
2 weken na betekening van de dagvaarding
D
8 dagen na betekening exclusief rolzitting

Slide 27 - Quiz

03:23
Het overhandigen van de deurwaarder van de dagvaarding heet?
A
aanzeggen
B
Beslag leggen
C
betekenen
D
gerechtelijke mededeling doen

Slide 28 - Quiz

03:23
De eisende partij is altijd aanwezig tijdens de eerste zittingsdag
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 29 - Quiz

03:23
Wat kan je doen als je het als gedaagde niet eens bent met de vordering van eiser

Slide 30 - Open question

03:23
Wat staat er in deel 3 van de dagvaarding?
A
De eis van de eiser
B
Het bewijs
C
Wat je kan doen als je het niet eens bent met de vordering
D
Van alles

Slide 31 - Quiz

03:23
Wat staat er in het eerste deel van de dagvaarding
A
De naam van de gedaagde
B
Wie de eiser is: naam en woonplaats
C
Wat de eis is

Slide 32 - Quiz