Week 19: summary of tenses

Grammar
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2,3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammar

Slide 1 - Slide

Grammar: Tenses 
Wanneer en hoe gebruik je de tijden in het Engels?

Slide 2 - Slide

Present simple
Wanneer: voor gewoonten, feiten of regelmatige gebeurtenissen.
Hoe: - Hele werkwoord (walk) 
           - SHIT-rule (She He IT) hele werkwoord + s (walks)

The shop usually opens at nine o'clock in the morning.
He always walks to school.

Slide 3 - Slide

Vertaal: Ik ga altijd met de bus naar mijn werk.

Slide 4 - Open question

Present continuous
Wanneer: iets is nu aan de gang. (aan het/zit te)
Hoe: am /is/are + werkwoord+ing  (is walking)
           I am - he she it is - you we you they are

She is opening the shop right now.
We are walking towards the train station at the moment.

Slide 5 - Slide

vertaal: Wij zijn een liedje aan het zingen.

Slide 6 - Open question

Past simple
Wanneer:  iets gebeurde of vond plaats in het verleden (‘toen’).
Hoe: - Regelmatig: werkwoord + ed (walked)
           - Onregelmatig: 2e rijtje irregular verbs (gave)
           - Negatief: didn't + werkwoord (didn't walk)

Harry worked really hard last year at school.
Linda gave him a present.

Slide 7 - Slide

Vertaal: Wij gingen vorig jaar naar Amsterdam.

Slide 8 - Open question

Present simple
Present continuous
Past Simple
regular verb = ww +-ed
things you do often or never
is/am/are + verb + -ing
something in the past
What you are doing right now
SHIT rule
always, every, never
Now, right now, at this moment
Last week, yesterday, in 2017

Slide 9 - Drag question

Past continuous
Wanneer: iets was in het verleden op een bepaald moment aan de gang. (waren aan het/ zaten te)
Hoe: was/were + werkwoord +ing (was walking)
           I he she it was - you we you they were

I was doing  my homework last night.
we were dancing in a club over a year ago. 


Slide 10 - Slide

vertaal: Wij waren aan het zwemmen in het zwembad.

Slide 11 - Open question

Present perfect
Wanneer: bij een link met het heden:
  • Het resultaat van een gebeurtenis in het verleden is nu nog merkbaar of van belang.
  • Iets is in het verleden begonnen en duurt nu nog voort (‘toen en nu nog steeds’).
  • Bij ervaringen van jezelf of iemand anders. 

Slide 12 - Slide

Present perfect
Hoe:  - Regelmatig: have/has + werkwoord + ed (has walked)
            - Onregelmatig: have/has + 3e rijtje i.v. (has given)
             I you we you they have - he she it has
1. I have worked for this company for five years now.
2. Karl feels nervous even though he has prepared for the interview.
3. Flo has already seen that film.

Slide 13 - Slide

vertaal: Ik woon hier al sinds 2016.

Slide 14 - Open question

signaalwoorden
present simple: always / every / sometimes / often / regularly / .
present continuous: (right) now / at the moment / Listen! / Look!
past simple:    yesterday / last / ago / in 1492 / the other day / ...
present perfect:   for / yet / never / ever / just / already / since




Slide 15 - Slide

Past perfect
Wanneer: een gebeurtenis vond plaats in het verleden (= 1 past perfect) vóór een andere gebeurtenis in het verleden (= 2 past simple).
Hoe:  - Regelmatig: Had + werkwoord +ed (had walked)
            - Onregelmatig: Had + 3e rijtje i.v. (had given)
She had just fixed (1) the car when I arrived(2).
He had fin­ished (1) the story when we ar­rived (2).

Slide 16 - Slide

Vertaal: Ik had net de was gedaan toen hij binnen kwam lopen.

Slide 17 - Open question

toekomst aangeven
Present con­tinu­ous: iets is afge­sproken, ge­p­land of gere­geld – het ge­beurt binnen­kort op een afge­sproken tijd­stip.

I’m watch­ing the match with Rick on Sat­urday.



Slide 18 - Slide

toekomst aangeven
Am/is/are + go­ing to + het hele werkwoord: iemand is iets van plan, of je doet een voor­spelling waar­voor je be­wijs hebt.

I’m go­ing to dis­cuss this with the man­ager this af­ter­noon.


Slide 19 - Slide

toekomst aangeven
Shall of will + het hele werkwoord als je praat over:
- be­loft­es, aankondi­gin­gen en be­sluiten
- voor­spellin­gen waar je geen be­wijs voor hebt

Marc will put his new idea to the board later today.
We shall both at­tend the meet­ing to­mor­row.


Slide 20 - Slide

Vertaal: Ik ga dansen op Pinkpop volgend jaar.

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Brendon ........ (repair) his motorbike when his mother ..... (call) for dinner.
A
was repairing / called
B
repaired / was calling

Slide 23 - Quiz

When her dad ....... (come) in, Jaimy ........ (eat) crisps.
A
came/ was eating
B
was coming/ate

Slide 24 - Quiz

When my mother ..... (open) the door, my boyfriend and I ..... (kiss) in the hall.
A
was opening / kissed
B
opened / were kissing

Slide 25 - Quiz

Which sentence is correct?
A
We are getting up late on Sundays.
B
We get up late on Sundays.

Slide 26 - Quiz

Which sentence is correct?
A
Look outside! Those kids are dancing in the playground.
B
Look outside! Those kids dance in the playground.

Slide 27 - Quiz

Which sentence is correct?
A
I have found a wallet full of money yesterday.
B
I found a wallet full of money yesterday.

Slide 28 - Quiz

Which sentence is correct?
A
He studied Italian since 2019 and he loves it.
B
He has studied Italian since 2019 and he loves it.

Slide 29 - Quiz

Maarten van der Weijden ____________ in open water ever since he was a child (swim)
A
swam
B
has swum

Slide 30 - Quiz

They _________ that mountain in 1978. (climb)
A
climbed
B
have climbed

Slide 31 - Quiz


Water __________ at 0 degrees Celcius. (freeze)
A
freezes
B
is freezing

Slide 32 - Quiz

At the moment I _______________ an exercise on English tenses. (do)
A
do
B
am doing

Slide 33 - Quiz

Practice
Stepping Stones 
Unit 6 - E Writing & Grammar

Slide 34 - Slide