Week 19: summary of tenses

Summary of tenses
Wanneer en hoe gebruik je de tijden in het Engels?
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2,3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Summary of tenses
Wanneer en hoe gebruik je de tijden in het Engels?

Slide 1 - Slide

Present simple
Wanneer: voor gewoonten, feiten of regelmatige gebeurtenissen.
Hoe: - Hele werkwoord (walk) 
           - SHIT-rule (She He IT) hele werkwoord + s (walks)

The shop usually opens at nine o'clock in the morning.
He always walks to school.

Slide 2 - Slide

Vertaal: Ik ga altijd met de bus naar mijn werk.

Slide 3 - Open question

Present continuous
Wanneer: iets is nu aan de gang. (aan het/zit te)
Hoe: am /is/are + werkwoord+ing  (is walking)
           I am - he she it is - you we you they are

She is opening the shop right now.
We are walking towards the train station at the moment.

Slide 4 - Slide

vertaal: Wij zijn een liedje aan het zingen.

Slide 5 - Open question

Past simple
Wanneer:  iets gebeurde of vond plaats in het verleden (‘toen’).
Hoe: - Regelmatig: werkwoord + ed (walked)
           - Onregelmatig: 2e rijtje irregular verbs (gave)
           - Negatief: didn't + werkwoord (didn't walk)

Harry worked really hard last year at school.
Linda gave him a present.

Slide 6 - Slide

Vertaal: Wij gingen vorig jaar naar Amsterdam.

Slide 7 - Open question

Past continuous
Wanneer: iets was in het verleden op een bepaald moment aan de gang. (waren aan het/ zaten te)
Hoe: was/were + werkwoord +ing (was walking)
           I he she it was - you we you they were

I was doing  my homework last night.
we were dancing in a club over a year ago. 


Slide 8 - Slide

vertaal: Wij waren aan het zwemmen in het zwembad.

Slide 9 - Open question

Present perfect
Wanneer: bij een link met het heden:
  • Het resultaat van een gebeurtenis in het verleden is nu nog merkbaar of van belang.
  • Iets is in het verleden begonnen en duurt nu nog voort (‘toen en nu nog steeds’).
  • Bij ervaringen van jezelf of iemand anders. 

Slide 10 - Slide

Present perfect
Hoe:  - Regelmatig: have/has + werkwoord + ed (has walked)
            - Onregelmatig: have/has + 3e rijtje i.v. (has given)
             I you we you they have - he she it has
1. I have worked for this company for five years now.
2. Karl feels nervous even though he has prepared for the interview.
3. Flo has already seen that film.

Slide 11 - Slide

vertaal: Ik woon hier al sinds 2016.

Slide 12 - Open question

Past perfect
Wanneer: een gebeurtenis vond plaats in het verleden (= 1 past perfect) vóór een andere gebeurtenis in het verleden (= 2 past simple).
Hoe:  - Regelmatig: Had + werkwoord +ed (had walked)
            - Onregelmatig: Had + 3e rijtje i.v. (had given)
She had just fixed (1) the car when I arrived(2).
He had fin­ished (1) the story when we ar­rived (2).

Slide 13 - Slide

Vertaal: Ik had net de was gedaan toen hij binnen kwam lopen.

Slide 14 - Open question

toekomst aangeven
Present con­tinu­ous: iets is afge­sproken, ge­p­land of gere­geld – het ge­beurt binnen­kort op een afge­sproken tijd­stip.

I’m watch­ing the match with Rick on Sat­urday.



Slide 15 - Slide

toekomst aangeven
Am/is/are + go­ing to + het hele werkwoord: iemand is iets van plan, of je doet een voor­spelling waar­voor je be­wijs hebt.

I’m go­ing to dis­cuss this with the man­ager this af­ter­noon.


Slide 16 - Slide

toekomst aangeven
Shall of will + het hele werkwoord als je praat over:
- be­loft­es, aankondi­gin­gen en be­sluiten
- voor­spellin­gen waar je geen be­wijs voor hebt

Marc will put his new idea to the board later today.
We shall both at­tend the meet­ing to­mor­row.


Slide 17 - Slide

Vertaal: Ik ga dansen op Pinkpop volgend jaar.

Slide 18 - Open question

Practice
Nu Engels 14.2
Exercise 3
Grammar subject you struggle with

Slide 19 - Slide