This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Lundi le 25 janvier
Plan du cours
Corrigez vos devoirs
réviser la grammaire
la chanson
Les devoirs
Vendredi prochain
Slide 1 - Slide
LESDOEL (l'objectif du cours):
Ik kan de toekomende tijd gebruiken en daarmee aangeven wat je komend weekend gaat doen!
Slide 2 - Slide
ex 13b,c,d p 101WB
futur simple
sera
aura
restera
futur proche
va partir
va prendre
va oublier
va aimer
Exercice 13c
1 exerceras 4 aura
2 gagnerai 5 partirons
3 sera 6 seront
Exercice 13d
1 feront 4 devrai
2 seront 5 irez
3 auras 6 pourra
Slide 3 - Slide
Exercice 14a p 101 WB
1 vas-tu habiter
2 vais vivre
3 allez parler
4 allons connaître
5 vont faire
6 va venir
Exercice 26c p 112 WB
1 connais
2 connais
3 connaît
4 connaissons
5 connaît
6 connaissent
Slide 4 - Slide
Exercice 26d
1 connais
2 paraît
3 est apparue
4 a reconnu
5 paraissait
6 est apparu
Exercice 26e
1 connaîtras
2 connaîtrons
3 connaîtrez
4 connaîtrai
5 connaîtra
6 connaîtra
Slide 5 - Slide
Bron C: le futur proche et le futur simple
Le futur proche: toekomende tijd, iets gaat op korte termijn gebeuren (= toekomst van vandaag)
VORM VAN ALLER + HEEL WERKWOORD BV: Cet après-midi, je vais faire mes devoirs Vanmiddag ga ik mijn huiswerk maken
Slide 6 - Slide
Bron C: le futur proche et le futur simple
Le futur simple: toekomende tijd (= na de dag van vandaag)
ww op -er/-ir: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN AVOIR ww op -re: HEEL WERKWOORD, DE LAATSTE -E VERVALT + UITGANGEN AVOIR
Je travaillerai ik zal werken Tu travailleras jij zult werken Il/elle/on travaillera hij/zij/men zal werken Nous travaillerons wij zullen werken Vous travaillerez jullie zullen werken/ u zult werken ils/elles travaillont zij zullen werken
Slide 7 - Slide
Bron C: le futur proche et le futur simple
UITZONDERING OP DE STAM VAN DE FUTUR SIMPLE: êtreser + uitgang avoir aur + uitgang faire fer + uitgang aller ir + uitgang pouvoir pourr + uitgang
Slide 8 - Slide
Le verbe connaître
Slide 9 - Slide
Nous (connaître) in de Imparfait
A
connaissiez
B
connaaissait
C
connaissions
D
connais
Slide 10 - Quiz
Wat is de stam van het werkwoord connaître in de futur?
A
connaître
B
connaît
C
connu
D
connaîtr
Slide 11 - Quiz
vous (connaître) in de présent
A
connais
B
connaissez
C
connaissons
D
connu
Slide 12 - Quiz
Nous (connaître) in de Imparfait
A
connaissiez
B
connaissait
C
connaissions
D
connais
Slide 13 - Quiz
La chanson
Beluister het liedje (zie volgende slide) en maak opdracht 12 a en b op; blz 99/100 WB
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Les devoirs
Heb je het doel behaald? Weet je welke twee tijden er zijn in de toekomende tijd en weet jij deze te gebruiken?
Voor vrijdag leer je de vocabulaire A,B,E,F blz 126-128.