This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Hallo zusammen!!
Thema: herhaling modale werkwoorden
zm3.du2 - Donnerstag, den 7. Dezember
Slide 1 - Slide
Planning
Betekenis modale werkwoorden
Modale werkwoorden t.t.:
Invuloefeningen
Modale werkwoorden v.t.:
Invuloefeningen
Woordjes leren: hoofdstuk 3
Afsluiting: Blooket
Slide 2 - Slide
Betekenis modale werkwoorden
moeten
kunnen
mogen
weten
willen
können
müssen
dürfen
wissen
wollen
Slide 3 - Drag question
Invuloefeningen modale werkwoorden t.t.
Vertaal het woord tussen de haakjes naar het Duits. Kies uit de verschillende vormen. Mocht je er niet uitkomen? Pak je schrift erbij.
Slide 4 - Slide
Sie (u) ........ (moeten) hier nach rechts fahren.
A
müssen
B
muss
C
musst
D
müsst
Slide 5 - Quiz
......... (willen) ihr in die Stadt gehen?
A
wollen
B
wollt
C
will
D
willst
Slide 6 - Quiz
Er ........ (kunnen) zur Party kommen.
A
kann
B
können
C
könnt
D
kannst
Slide 7 - Quiz
............. (mogen) ich zur Toilette gehen.
A
dürfen
B
dürft
C
darf
D
darfst
Slide 8 - Quiz
......... (weten) du wo wir jetzt sind?
A
wissen
B
weißt
C
weiß
D
wisst
Slide 9 - Quiz
......... (mogen) wir hier mit dem Auto parken?
A
darf
B
darfst
C
dürft
D
dürfen
Slide 10 - Quiz
Combineren!
Kies nu de juiste vorm van 'idewis' in combinatie met het modale werkwoord in t.t.
Slide 11 - Slide
................. (mogen wij) heute früher gehen?
A
darf ich
B
dürfen wir
C
dürfen sie
D
darfst du
Slide 12 - Quiz
........... (ik wil) nach Hause, weil ich mich nicht wohlfühle.
A
du willst
B
er will
C
ich will
D
Sie wollen
Slide 13 - Quiz
........... (jullie moeten) um 8:30 Uhr zur Schule gehen.
A
wir müssen
B
du musst
C
sie müssen
D
ihr müsst
Slide 14 - Quiz
........... (zij kan) morgen nicht anwesend sein.
A
sie kann
B
du kannst
C
Sie können
D
ich kann
Slide 15 - Quiz
Invuloefeningen modale werkwoorden v.t.
Vertaal het woord tussen de haakjes naar het Duits. Kies uit de verschillende vormen. Mocht je er niet uitkomen? Pak je schrift erbij.
Slide 16 - Slide
Sie ......... (kon) nicht zur Schule kommen, weil sie krank war.
A
konnte
B
konnten
C
konntest
D
konntet
Slide 17 - Quiz
Ich ........ (moest) nach Amsterdam.
A
musste
B
mussten
C
musstest
D
musstet
Slide 18 - Quiz
Du ......... (wilde) mithelfen, oder?
A
wollte
B
wollten
C
wolltest
D
wolltet
Slide 19 - Quiz
........... (mochten) ihr Eis holen?
A
durfte
B
durftest
C
durftet
D
durften
Slide 20 - Quiz
Das ........... (wist) ich nicht.
A
wusste
B
wusstet
C
wusstest
D
wussten
Slide 21 - Quiz
Wir ........ (wilden) eigentlich einen Tagesausflug nach Berlin machen.
A
wollte
B
wolltest
C
wollten
D
wolltet
Slide 22 - Quiz
Combineren!
Kies nu de juiste vorm van 'idewis' in combinatie met het modale werkwoord in v.t.
Slide 23 - Slide
................. (Wij wilden) mit dem Auto zu Oma fahren, aber es wollte nicht starten.
A
wir durften
B
wir konnten
C
wir wollten
D
wir wussten
Slide 24 - Quiz
............ (mochten jullie) auch mitkommen zur Party.
A
durftet ihr
B
wolltet ihr
C
konntet ihr
D
musstet ihr
Slide 25 - Quiz
......... (ik kon) kein Fahrrad fahren, da ich mein Bein gebrochen hatte.
A
ich musste
B
ich wollte
C
ich durfte
D
ich konnte
Slide 26 - Quiz
........... (wist jij) dass es morgen keinen Unterricht gibt?
A
wolltest du
B
konntest du
C
wusstest du
D
musstest du
Slide 27 - Quiz
Woordjes leren
Je gaat nu alleen óf in tweetallen woordjes leren voor hoofdstuk 3. Dit kan door te schrijven of door door te lezen en elkaar te overhoren. Op deze manier bereid je je voor op de Blooket.