H1 Bedrijfseconomie

H1 Bedrijfseconomie
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H1 Bedrijfseconomie

Slide 1 - Slide

Bedrijfseconomie 
Kijkt naar het gedrag van ondernemingen
  • Waarom bestaan ondernemingen? 
  • Hoe komen ze aan klanten? 
  • Hoe kom je aan vermogen om te ondernemen? 
  • Hoe bereken je winst
  • etc. 

Slide 2 - Slide

De rol van bedrijven in de maatschappij
personen
overheid

Slide 3 - Slide

Wat is de overeenkomst tussen deze bedrijven?

Slide 4 - Slide

Commerciële en niet commerciële organisaties


  • Commerciële organisaties hebben als doel winst maken​
  • Niet commerciële organisaties hebben een ander doel bijv. een sportclub,(non profit organisaties)​

Organisatie= een samenwerkingsverband van mensen die een bepaald doel nastreven.




Slide 5 - Slide

Een eigen bedrijf starten
Beantwoord samen met je buur 3 vragen, 2 minuten per vraag. 

  • Noem zoveel mogelijk kwaliteiten/ eigenschappen op waarover een goede ondernemer volgens jullie moet beschikken
  • Wat kunnen redenen (motieven) zijn waarom je een onderneming wilt starten? 
  • Wat zijn risico's die een ondernemer meer loopt dan iemand die in loondienst werkt? 
timer
6:00

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Motieven
  • Als eigen baas kun je zelf keuzes maken:
    Waar, wanneer, wat, hoe, waarmee enz.
  • Je hebt meer vrijheid, bent onafhankelijk
  • Je denkt meer te kunnen verdienen dan in loondienst
  • Je kunt geen reguliere baan vinden
  • Je denkt het gat in de markt te hebben gevonden
  • Van je hobby je werk maken
  • Je wilt zelf iets opbouwen om trots op te zijn

Slide 8 - Slide

Risico's 
  • Verlies/ faillissement 
  • Aansprakelijkheidsrisico
  • Het pakken van nieuwe kansen brengt risico's met zich mee
  • Risico op schade aan je voorraad of inventaris
  • Arbeidsongeschiktheidsrisico
  • Onvoldoende vermogen opbouwen voor later

Slide 9 - Slide

Rechtsvorm= de juridische vorm van een organisatie
Vormen van commerciële organisaties:​

  • Eenmanszaak, een eigenaar die volledig verantwoordelijk en aansprakelijk is​
  • VOF, vennootschap onder firma, meerdere vennoten die volledig aansprakelijk zijn.​
  • NV en BV, naamloze en besloten vennootschap, eigenaren zijn de aandeelhouders die niet aansprakelijk zijn.


Slide 10 - Slide

Rechtsvorm= de juridische vorm van een organisatie
Vormen van niet-commerciële organisaties:​

  • Stichting, een organisatie met een bestuur en een bepaald doel​
  • Vereniging, een organisatie met leden, een bestuur en een bepaald doel.


Slide 11 - Slide

Management: leiding van de organisatie
Heeft verschillende taken, zoals bepalen van de doelstellingen:
  • Strategische doelen (lange termijn, 5 tot 10 jaar)
    bijv. grootste speler op de markt worden.
  • Tactische doelen (wat wil je binnen 2 tot 5 jaar bereiken)
    bijv. aantal vestigingen sterk uitbreiden.
  • Operationele doelen (wat wil je dit jaar bereiken)
    bijv. omzet van dit jaar verhogen

Slide 12 - Slide

Communicatie​
  • Communicatie = het uitwisselen van gegevens tussen een zender en een ontvanger​
  • Overdracht van informatie = een continue proces = informatiestromen​
  • Informatiesysteem = het geheel van personen en activiteiten die erop gericht zijn op het verzamelen, verwerken en verstrekken van informatie



Slide 13 - Slide

Informatie moet:

Betrouwbaar zijn​
Relevant zijn​
Tijdig zijn.


Slide 14 - Slide

5 Stellingen - 20 seconden 

Slide 15 - Slide

Als ondernemer of eigenaar van een bedrijf heb je geen baas
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Als ondernemer heb je recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als je (tijdelijk) niet meer kunt werken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Als ondernemer verdien je altijd meer dan in loondienst
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Als ondernemer moet je geld lenen bij een bank om een eigen bedrijf te beginnen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Om als ondernemer succesvol te zijn is het belangrijk dat je marktgericht en flexibel bent
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz