S26 - Structuuraanduiders: verwijswoorden en signaalwoorden
S26 - Structuuraanduiders
Verwijswoorden en signaalwoorden
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3
This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
S26 - Structuuraanduiders
Verwijswoorden en signaalwoorden
Slide 1 - Slide
Lesdoelen: verwijswoorden
Je kunt verwijswoorden herkennen in een tekst.
Je kunt achterhalen naar wie of wat verwijswoorden in een tekst verwijzen. Je kunt dus het antecedent vinden.
Je kunt voornaamwoorden en bijwoorden als verwijswoorden gebruiken.
Je houdt rekening met het genus en getal van de woorden of de woordgroep waarnaar verwezen wordt.
Je kunt een passende keuze maken als er meerdere verwijswoorden mogelijk zijn.
Slide 2 - Slide
Lesdoelen: signaalwoorden
Je begrijpt de functie van een signaalwoord: een specifiek verband tussen zinsdelen, zinnen en alinea's leggen.
Je kunt signaalwoorden herkennen in een tekst.
Je kunt herkennen en benoemen welk verband het signaalwoord legt tussen zinsdelen, zinnen en alinea's.
Je gebruikt zelf signaalwoorden in geschreven en gesproken teksten.
Slide 3 - Slide
Pretest
Bookwidget: zie planner
>
I-route of Z-route?
(OF X-route?)
Slide 4 - Slide
Wat is een verwijswoord?
Verwijswoorden verwijzen naar woorden in een zin of tekst. Het kan gaan om woorden die al genoemd werden (terugwijzing) of die nog genoemd moeten worden (vooruitwijzing). Ze worden gebruikt om herhalingen te vermijden.
De leeuw werd wakker. Hij ging meteen op zijn prooi af.
hij → de leeuw (= antecedent: woord waarnaar verwezen wordt)
Slide 5 - Slide
Verwijswoord =
voornaamwoord of bijwoord
De vrouw ging naar buiten. Ze ging een luchtje scheppen.
ze → de vrouw (ze = voornaamwoord)
Katrina heeft haar been gebroken, waardoor ze niet kan fietsen.
waardoor → haar been gebroken (waardoor = bijwoord)
Slide 6 - Slide
Voornaamwoorden die als verwijswoord gebruikt kunnen worden
Slide 7 - Slide
Gebruik het juiste verwijswoord!
Verwijswoorden moeten hetzelfde genus en getal hebben als het woord of de woorden waarnaar ze verwijzen.
genus → mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
getal → enkelvoud - meervoud
De jongen drinkt thee. → Hij drinkt thee.
Slide 8 - Slide
Gebruik het juiste verwijswoord!
het-woorden → het, zijn, dit, dat
de-woorden (mannelijk) → hij, hem, zijn, die, deze
de-woorden (vrouwelijk) → zij/ze, haar, die, deze
meervoud → zij/ze, hen, hun, die, deze
Slide 9 - Slide
Kijk, hier is een schroevendraaier ___ je die schroef makkelijk los krijgt.
A
met wat
B
mee wie
C
waarmee
D
met wie
Slide 10 - Quiz
Er werd een nieuwe vogelsoort ontdekt. De biologie heeft ... diversiteit weer bewezen!
A
zijn
B
haar
Slide 11 - Quiz
Mijn pa gebruikt graag de wegenkaart. Hij vindt ... handiger dan een gps.
A
hem
B
haar
Slide 12 - Quiz
Waarnaar verwijst het verwijswoord 'dat'? "Vroeger wilde ik graag vrede op aarde creëren. Nu besef ik dat de kans bestaat dat dat niet gaat lukken."
Slide 13 - Open question
Waarnaar verwijst het verwijswoord 'er'? "Jij koopt vaak een flesje water in de supermarkt ... Eerlijk is eerlijk: ik maak me er ook schuldig aan."
Slide 14 - Open question
Waarnaar verwijst 'hij'? "De nieuwe app Aware helpt alleenstaande ouderen om heel eenvoudig aan de familie te laten weten hoe het gaat. Hij werkt als volgt."
A
de nieuwe app
B
de nieuwe app Aware
C
alleenstaande ouderen
D
de familie
Slide 15 - Quiz
Wat is een signaalwoord?
Een signaalwoord is een woord dat de lezer of luisteraar een signaal geeft dat er een bepaald verband bestaat tussen zinsdelen, zinnen en alinea's. Uit het signaalwoord zelf kun je afleiden om welk verband het gaat.
Ik speel niet graag Scrabble, maar het is wel het favoriete gezelschapsspel van mijn broer. (= tegenstellend verband)
Slide 16 - Slide
Waarom gebruik je signaalwoorden?
Signaalwoorden zorgen voor structuur in een tekst. Ze geven aan welk verband er is tussen het ene deel van een tekst en het andere. Op die manier wordt de inhoud van de tekst duidelijker.