herhalen 5H3

Koningin Máxima zei ooit: “Dé Nederlander bestaat niet.” Stel dat Máxima gelijk heeft. Zorgt dit volgens jou voor meer of minder sociale cohesie in ons land? leg uit


Koningin Máxima zei ooit: “Dé Nederlander bestaat niet.”Zorgt dit volgens jou voor meer of minder sociale cohesie in ons land?
1 / 25
next
Slide 1: Open question
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Koningin Máxima zei ooit: “Dé Nederlander bestaat niet.” Stel dat Máxima gelijk heeft. Zorgt dit volgens jou voor meer of minder sociale cohesie in ons land? leg uit


Koningin Máxima zei ooit: “Dé Nederlander bestaat niet.”Zorgt dit volgens jou voor meer of minder sociale cohesie in ons land?

Slide 1 - Open question

Hebben we dan geen dominante cultuur?

Slide 2 - Slide

Hieronder staan drie situaties die in Nederland voorkomen.
Welke situaties zijn kenmerkend voor Nederland als pluriforme samenleving?
1. In bepaalde dorpen mag op zondag niet gevoetbald worden.
2. In bepaalde steden hebben veel mensen met een migratieachtergrond een winkel.
3. In Nederland mag een leraar openlijk racistisch zijn.

A
situatie 1 en 2
B
situatie 1 en 3
C
situatie 2 en 3
D
alle situaties

Slide 3 - Quiz


I. Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn alleen biologisch bepaald.
II. Rolpatronen veranderen door de tijd heen.


A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 4 - Quiz

De socialiserende institutie(s) waar kinderen mee te maken krijgen, zijn:
I. het gezin.
II. de massamedia.
III. de school.
IV. de overheid.
A
allen I
B
I en III
C
I , II en III
D
Allemaal

Slide 5 - Quiz

I. Als een cultuur collectivistisch is, biedt die veel ruimte voor de ontwikkeling van een persoonlijke identiteit.
II. Als iemands persoonlijke belangen ondergeschikt zijn aan de belangen van de groep, dan noemen we die groep collectivistisch.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 6 - Quiz

I. Verschillen in normen en waarden zijn een voorwaarde voor sociale cohesie.
II. Als verschillende groepen in de samenleving zich met elkaar verbonden voelen, is er sprake van sociale cohesie.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 7 - Quiz

I. Het VN-Vluchtelingenverdrag uit 1951 is het uitgangspunt van het Nederlandse asielrecht.
II. Nederland stuurt geen vluchtelingen terug die in hun land gevaar lopen

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 8 - Quiz

I. De Nederlandse overheid stimuleert assimilatie, omdat dat aansluit bij het ideaal van de open samenleving.
II. Witte en zwarte scholen zijn kenmerken van een geïntegreerde samenleving.


A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 9 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van globalisering?
I. Steeds meer mensen maken verre reizen met het vliegtuig.
II. Door de komst van internet is het makkelijker om te communiceren met mensen over de hele wereld.
III. Eten bij McDonald’s, kleding kopen bij H&M en Bershka.
IV. De groei van de handel tussen verschillende landen.

A
I , II en III
B
I, III en IV
C
II en IV
D
alle

Slide 10 - Quiz

Welke uitspraak over maatschappelijk burgerschap klopt niet?
A
Maatschappelijk burgerschap gaat over de manier waarop mensen deelnemen aan de samenleving.
B
Maatschappelijk burgerschap gaat over de minimale voorwaarden die nodig zijn om samen te leven

Slide 11 - Quiz

Welke uitspraak over maatschappelijk burgerschap klopt niet?
A
Maatschappelijk burgerschap gaat over de manier waarop mensen deelnemen aan de samenleving.
B
Maatschappelijk burgerschap gaat over de minimale voorwaarden die nodig zijn om samen te leven
C
Maatschappelijk burgerschap gaat over het respecteren van de Grondwet.
D
Maatschappelijk burgerschap gaat over hoe we botsende grondrechten kunnen vermijden.

Slide 12 - Quiz

DOEN
  • maken samenvatting 
  • leren begrippenlijst (definitielijst it's)
  • bestuderen ppt & lessonups (it's)
  • vragen stellen
  • oefenen met vragen -> oefentoets it's

Slide 13 - Slide

Herhalen
doel: voorbereiden en inoefenen voor de toets, weten hoe de toets eruit ziet
Plan: korte uitleg en samen oefenen
Zelfstandig aan het werk

Slide 14 - Slide

Toets
29 vragen
21 MPC
8 open vragen
Pak punten door begrip uit te leggen en toe te passen! Let goed op wat er allemaal gevraagd wordt.

Slide 15 - Slide

Herhalen Cultuur verandert
Wat is cultuur; waarden, normen, gedrag, gewoonten
Waardoor verandert het o.a.?

Globalisering
Individualisering
Emancipatie

Slide 16 - Slide

Herhalen
collectivisme - individualisme
socialisatie-polarisatie-sociale cohesie-racisme- open samenleving
Juridisch en maatschappelijk burgerschap

Slide 17 - Slide

1. Hoe is pluriformiteit vastgelegd in onze grondwet?

Slide 18 - Open question

2. Culturen veranderen. Geef een voorbeeld van een cultuurkenmerk van de Nederlandse dominante cultuur dat in de loop der tijd sterk is veranderd.

Slide 19 - Open question

3. Tegenwoordig wordt ervan uitgegaan dat de rol van het gezin in de socialisatie aan het afnemen is. Welk socialiserend instituut is nog meer minder belangrijk geworden en welke is belangrijker geworden?

Slide 20 - Open question

4. Leg uit wat polarisatie, wij-zij-denken en sociale cohesie met elkaar te maken hebben

Slide 21 - Open question

5. In Nederland wonen ook illegalen die worden geholpen door vrijwilligersorganisaties. Leg uit wanneer je illegaal bent en waarom vrijwilligersorganisaties hen hulp aanbieden.

Slide 22 - Open question

6. Integratie kan voor nieuwkomers lastig zijn. Leg uit dat culturele spanningen tussen een subcultuur en de dominante Nederlandse cultuur wel bestaan bij integratie, maar niet of nauwelijks bij assimilatie.

Slide 23 - Open question

7. Noem een voordeel en een nadeel van individualisering.

Slide 24 - Open question

8. Waarom wordt school gezien als een ‘oefenplaats voor burgerschap’? Leg je antwoord uit

Slide 25 - Open question