H2: Groepen en relaties

H2: Groepen en relaties
1 / 50
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 50 slides, with text slides.

Items in this lesson

H2: Groepen en relaties

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Voorkennis
Net zoals in hoofdstuk 1 wordt ook in dit hoofdstuk voortgebouwd op de leerstof van de tweede graad en het vijfde jaar. Theoretische kaders en begrippen, zoals het omstanderseffect, soorten motivatie, componenten van emoties, collectivistische culturen en arousal komen opnieuw aan bod. 
We gaan dus even onze leerstof opfrissen met de voorkennistest. 
Neem je laptop, open Scoodle en doe in H2 de voorkennistest. 

Slide 3 - Slide

Voorkennis
Net zoals in hoofdstuk 1 wordt ook in dit hoofdstuk voortgebouwd op de leerstof van de tweede graad en het vijfde jaar. Theoretische kaders en begrippen, zoals het omstanderseffect, soorten motivatie, componenten van emoties, collectivistische culturen en arousal komen opnieuw aan bod. 
We gaan dus even onze leerstof opfrissen met de voorkennistest. 
Neem je laptop, open Scoodle en do in H2 de voorkennistest. 

Slide 4 - Slide

Verhalende opener p. 53

Slide 5 - Slide

Verhalende opener p. 53
- Wat kun je concluderen?
  • Er is een positieve correlatie tussen het aantal mensen aan tafel en de hoeveelheid voeding die we eten.

- Mensen eten meer in het gezelschap van familie en vrienden dan wanneer ze alleen eten. Wanneer kan dat effect positief zijn?
  • Bijvoorbeeld: oudere mensen of jonge kinderen zullen zo gestimuleerd worden om te eten.

Slide 6 - Slide

Verhalende opener p. 53
- Wanneer kan dat negatief zijn?
  • Bijvoorbeeld: je gaat meer eten dan nodig, overdaad.

- Herken je dat effect? Ken je andere voorbeelden van situaties waarin je gedrag beïnvloed wordt door de aanwezigheid van anderen?

Slide 7 - Slide

1. Publiekseffect p. 54
Publiekseffect:  aanwezigheid van anderen --> invloed op onze prestaties/ons gedrag. Die invloed kan in meerdere of mindere mate zowel positief als negatief zijn. 

Invloed van aanwezigheid van anderen op gedrag/prestatie --> sociale psychologie

Amerikaanse psycholoog Norman Triplett (1861-1934) --> vaak als grondlegger van de sociale psychologie genoemd --> stelde vast dat coureurs sneller reden in groepswedstrijden dan in individuele tijdritten --> wordt het competitieve instinct aangewakkerd door de aanwezigheid van anderen of rijden coureurs gewoon sneller reden omdat ze uit de wind worden gezet?

Lees ook het experiment op p. 54 (zie ook volgende slide).

Slide 8 - Slide

Oef. 1 p. 54
Licht toe van welk soort motivatie hier sprake is.
  • Hier is sprake van extrinsieke motivatie. Je doet iets om er iets mee te bereiken, in dit geval om de beste te zijn. Dat levert je vervolgens ook positieve gevoelens op (trots, blijdschap).

Slide 9 - Slide

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 54
Sociale facilitatie = de positieve invloed op ons gedrag en onze prestaties door de aanwezigheid van anderen.
Onderzoek Shishan Chen p. 55 lezen.
MAAR sociale facilitatie: niet in alle situaties!

Sociaal parasiteren of social loafing: niet gemotiveerd --> mindere prestaties
--> dit kan optreden in situaties waar het moeilijk is te zien wat de bijdrage van een individu tot de groepsprestatie is --> zo kunnen we minder doen dan de rest doordat onze prestaties verdwijnen in de groep --> geen zorgen over kritiek --> sociale luiheid
 Onderzoek studenten: lees p. 55 en bestudeer de grafiek!  (zie ook volgende slide)

Slide 10 - Slide

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 56
De Nederlandse psychologe Claudia Hoeksema-van Orden en andere onderzoekers lieten studenten individueel of in groep gedurende 20 uur doorwerken. De ene helft van de proefpersonen die individueel of in groep werkten, kreeg geen feedback over zijn prestaties. De andere helft van de proefpersonen, die ook individueel of in groep werkten, kreeg regelmatig individuele feedback.

Slide 11 - Slide

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie oef. 2 p. 56
Wat kun je uit de grafiek afleiden?
  •  De afname van prestaties was het grootst bij de proefpersonen die deel uitmaakten van een groep en geen feedback kregen. Hier is sprake van sociaal parasiteren.

  • Er was een kleinere afname bij degenen die individueel werkten en geen feedback kregen.

  • Er is geen significant verschil tussen de individuele conditie en groepsconditie bij de proefpersonen die regelmatig individuele feedback kregen.

Slide 12 - Slide

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 56
Sociaal parasiteren: twee verklaringen:
1. Free-rider effect:
 Uitgangspunt: iemand anders haalt vooropgestelde groepsdoel, dus ik hoef niet veel te doen

2. Sucker effect:
 Uitgangspunt: iedereen in groep doet niets, dus ik ook niet

Slide 13 - Slide

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 56
Sociaal parasiteren: maatregelen
  • individuele motivatie: 
    - groepsleden: persoonlijk belang groepsresultaat --> grotere inzet
    - dreigen met ongewenst gevolg
  • Identificatie met de groep:
    - kleine groep 
    - hoge mate groepscohesie
MAAR OOK
  • Individuele factoren (kennis en vaardigheden) doen unieke bijdrage inzien

Slide 14 - Slide

Oef. 3 p. 56
Van welk soort motivatie is in dat laatste geval sprake? Licht toe.
  • Intrinsieke motivatie: het individu is door de taak zelf gemotiveerd, hij heeft het gevoel dat hij helemaal in de taak opgaat. Hij wil de taak dan ook tot een goed einde brengen en laat zich niet door de groep beïnvloeden.

Slide 15 - Slide

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 56
  • Sociaal parasiteren: belang gender- en cultuurverschillen:
- vaker mannen: individualistischer + minder belang sociale relaties
- collectivistische culturen: sociale compensatie: extra inspanning andere groepsleden bij mindere bijdrage anderen

Slide 16 - Slide

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie oef. p. 56
Oef. 4 p. 56: Waardoor kenmerken collectivistische culturen zich?
  • In collectivistische culturen wordt veel belang gehecht aan de groep. Het groepsbelang en niet het individuele belang komt op de eerste plaats; er is een hoge mate van solidariteit.

Oef. 5 p. 56: Hoe kan een leerkracht sociaal parasiteren tegengaan bij een groepswerk?
  •  Collectieve straf: de leerkracht kent een laag punt toe aan de groepstaak als het resultaat tegenvalt.
  • De leerkracht kent ieder afzonderlijk groepslid een individuele score toe.
  • De leerkracht maakt kleine groepjes: daardoor zullen leerlingen een grotere bijdrage moeten leveren; bovendien valt het meer op wanneer een leerling niet meewerkt.
  • De leerkracht laat de leerlingen zelf de groepjes kiezen. Wanneer er een goede sfeer in de groep heerst (grote mate van groepscohesie), zullen leerlingen mogelijk ook een grotere bijdrage leveren.
  • De leerkracht houdt rekening met het geslacht van de leerlingen als hij de groepjes indeelt. Wanneer het groepje bijvoorbeeld uit meisjes bestaat, is de kans minder groot dat sociaal parasiteren optreedt.

Slide 17 - Slide

3. Publiekseffect: Sociaal parasiteren: oef 6 p. 57
Waarom kan dat een effectieve methode zijn om een burn-out te vermijden?
  • Door sociaal parasiteren kan het individu zijn krachten sparen voor latere taken.

Slide 18 - Slide

1. Publiekseffect: 1.2 Sociale belemmering p. 57
Sociale belemmering: soms negatieve invloed aanwezigheid anderen op prestaties
-->  Onderzoek studenten Husband (lees p. 57)




Lees ook het onderzoek van Ader en Tatum (p. 57 / volgende slide)

Slide 19 - Slide

1. Publiekseffect: 1.2 Sociale belemmering p. 57
De Amerikaanse wetenschappers Robert Ader en Ronald Tatum lieten studenten alleen of met twee tegenover elkaar plaatsnemen aan een tafel. Aan één kant van de tafel was een rode knop bevestigd. Alle studenten kregen een elektrode aan een van hun kuiten bevestigd. Vervolgens vernamen ze dat de proefleider het lokaal zou verlaten en dat ze de hele duur van het experiment niet mochten praten, roken, opstaan of de elektroden aanraken.
Over de rode knop werd niets gezegd. Eén minuut nadat de proefleider het lokaal
verlaten had, kreeg iedere student een eerste schok. Vervolgens kregen de studenten
telkens om de tien seconden een nieuwe schok. Als de student die bij de rode knop
zat en daar in tussentijd op gedrukt had, dan werd de schok voor hem en de eventuele
andere persoon uitgesteld met tien seconden. Wanneer de studenten gedurende vijf
minuten niet meer dan vijf schokken kregen, dan werd de proef als beëindigd
beschouwd. Lukte dat niet, dan werd het experiment na 1,5 uur stopgezet.
Onderstaande verschillen (volgende slide)  werden vastgesteld tussen de studenten
die alleen en de studenten die met twee tegenover elkaar aan tafel zaten.

Slide 20 - Slide

1. Publiekseffect: 1.2 Sociale belemmering: oef. 7 p. 58
- Vat de resultaten in eigen woorden samen.
  • In de alleen-conditie slaagden meer (8 van de 12) deelnemers erin de schokken te ontwijken dan in de samen-conditie. Ze leerden ook sneller hoe dat moest dan in de samen-conditie. Meer deelnemers in de samen-conditie bleven de schokken 1,5 uur lang ondergaan.
- Wat kun je concluderen?
  • In sommige gevallen kan de aanwezigheid van anderen ervoor zorgen dat we minder goed presteren dan als we alleen zijn. Mogelijk speelt de moeilijkheid van de opdracht een rol.
- Welke bedenking kun je bij dit onderzoek maken?
  • Er is een erg kleine steekproef (12 personen en 12 paren). Daardoor mogen de onderzoeksresultaten niet veralgemeend worden.



Slide 21 - Slide

1. Publiekseffect: 1.2 Sociale belemmering p. 57
Sociale durf <-> sociale belemmering:
door anonimiteit groep --> gemakkelijker risico’s --> stimulering individuele prestaties

Lees ook experiment Jackson en Williams p. 58

Slide 22 - Slide

3. Publiekseffect: Sociale activeringstheorie p. 33
Vandaag: maatschappij met toenemende controle --> voelen ons bekeken/gecontroleerd --> invloed van controle op gedrag? --> belang inzicht sociale belemmering en facilitatie

VANAF HIER VERDERGAAN!!!

Slide 23 - Slide

3. Publiekseffect: Sociale activeringstheorie: oef. p. 33
Geef voorbeelden van hoe controle in de publieke ruimte of in de privésfeer sociale facilitatie en belemmering kan uitlokken.
  • Smartwatches (ook voor kinderen) met ingebouwde gps-functie
  • Gps-trackers voor reiskoffers of om in de schooltas van het kind te bevestigen
  • Ouders kunnen de resultaten van hun kind meevolgen via Smartschool.
  • Gerichte reclame op sociale media
  • Werknemers worden gecontroleerd door ’s morgens en ’s avonds in en uit te checken met hun badge.
  • Flitspalen controleren of we te snel rijden.
  • Telefoongesprekken van bijvoorbeeld een helpdesk worden opgenomen voor kwaliteitsverbetering.

Slide 24 - Slide

Sociale activeringstheorie p. 33
Andere voorbeelden?
  • Leren van ouderlijk gedrag: als ouders hun kinderen complimenten geven voor het opruimen van hun kamer, dan kan een jonger broertje of zusje dit observeren en gemotiveerd raken om hetzelfde gedrag te vertonen, in de hoop ook complimenten te krijgen. Het jongere kind leert door te kijken naar de beloning die het oudere kind krijgt.

  • Leren van sportvaardigheden: een tiener die basketbal speelt, kijkt naar video’s van zijn favoriete speler om te zien hoe die dribbelt of schiet. Door te observeren en daarna te oefenen, probeert de tiener de techniek na te doen. Hierbij spelen aandacht, onthouden, en motorische reproductie een belangrijke rol.

  • Leren van normen op school: in een klaslokaal zien leerlingen dat medeleerlingen die hard werken en goede resultaten behalen, geprezen worden door de leraar. Dit motiveert andere leerlingen om ook beter hun best te doen om diezelfde waardering te krijgen.
Lees ook in je boek p. 33-34
CONCLUSIE: Niet enkel handelingen, maar ook attitudes kunnen via sociaal leren worden aangeleerd!

Slide 25 - Slide

Sociale activeringstheorie p. 34
Wanneer sociale belemmering of facilitatie? --> onderwerp van onderzoek
--> experimenten: geen verklaring door
  • toevallige eigenschappen deelnemers: alleen of per twee
  • publiek (actief of passief)
  • tijdsgeest
  •  culturele context

Mogelijke verklaring door Robert Zajonc


Slide 26 - Slide

Sociale activeringstheorie p. 34
Robert Zajonc:
  • experimenten sorteren volgens opleveren sociale facilitatie of belemmering
  • nagaan gemeenschappelijkheid:
     - sociale facilitatie: makkelijk gedrag
      - sociale belemmering: moeilijk gedrag

Onderzoek kakkerlakken (p. 34 + volgende slide)


Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Kakkerlakkenexperiment: Bekijk de grafiek met de onderzoeksresultaten.
Wat kun je concluderen?

Slide 29 - Slide

Kakkerlakkenexperiment: 
Wat kun je concluderen?

- In zowel het eerste als het tweede experiment ging de gemakkelijke taak (rechte gang) sneller met een passief publiek of in gezelschap van een andere kakkerlak (sociale situatie) en de moeilijke taak (kruisvormige ruimte) trager.

 
- Is de taak gemakkelijk (rechte gang), dan zal de kakkerlak sneller het toevluchtsoord bereiken wanneer er een passief publiek of gezelschap is (sociale facilitatie).

- Is de taak moeilijk (kruisvormige ruimte), dan zal een passief publiek of gezelschap een negatief effect hebben: het zal langer duren voordat de kakkerlak het toevluchtsoord bereikt (sociale belemmering).

Slide 30 - Slide

Sociale activeringstheorie p. 35
Zajonc: verklaringsmodel voor sociale facilitatie en belemmering
= sociale activeringstheorie --> facilitatie of belemmering treedt in sterke mate op door de aanwezigheid anderen --> arousal
 
Wat wordt daarmee bedoeld? (volgende slide)



Slide 31 - Slide

Sociale activeringstheorie p. 35
Wat wordt daarmee bedoeld?
Arousal is een mate van fysiologische opwinding of algemene activeringstoestand die bepalend is voor de actiebereidheid van een individu. Arousal is dus een toestand die aangeeft hoe alert je bent en of bereid bent ernaar te handelen.

Lees ook het experiment op p. 36. Wat kan je hier concluderen? (volgende slides)



Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Sociale activeringstheorie p. 36
Wat kun je uit het experiment concluderen?
  • Zowel situaties die als een bedreiging ervaren worden, als situaties die eerder als een uitdaging worden gezien, leiden tot een verhoogde arousal. De gevolgen zijn echter wel verschillend. In beide situaties versnelt de hartslag, die ervoor zorgt dat de prestaties bij de gemakkelijke taak verbeteren. Enkel bij een bedreiging komt daar ook nog een verhoging van de bloeddruk bovenop. Dat heeft een verslechtering van de prestaties tot gevolg. De aanwezigheid van anderen heeft met andere woorden een verschillende fysiologische uitwerking op een gemakkelijke dan op een moeilijke taak.

Slide 34 - Slide

Sociale activeringstheorie p. 36
Verhoogde opwinding --> eenvoudigere of voor jou dominante respons
  • Goede beheersing gewenste gedrag taak --> dominante ‘juiste’ respons: zonder veel moeite juiste gedrag vertonen --> opwinding door aanwezigheid anderen --> toename juiste responsen --> verbetering prestatietaak
--> sociale facilitatie!
  • Nog niet (goede) beheersing gewenste gedrag taak --> dominante ‘niet-juiste’ respons --> Aanwezigheid anderen: verdere activering --> toename niet-juiste responsen --> verslechtering prestatie taak
 --> sociale belemmering!

Stel de sociale activeringstheorie schematisch voor (oef p. 36 + volgende slide)



  Sociale facilitatie


Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Verwachte evaluatietheorie p. 37
Cottrell: verwachte evaluatietheorie = alternatief verklaringsmodel:
Aanwezigheid anderen: niet voldoende verhoging arousal (zoals Zajonc stelt), MAAR:
evaluatie door ander --> toename arousal --> evaluatievrees

Waarom kunnen smartphones tot een verhoging van evaluatievrees leiden?
  • Vandaag heeft bijna iedereen een smartphone die uitgerust is met een camera. We weten dat, waardoor we het gevoel hebben dat we niet alleen beoordeeld en geëvalueerd kunnen worden door onze nabije omgeving, maar ook door een groot publiek. Zo worden filmpjes van bijvoorbeeld optredens, vechtpartijen op de speelplaats of een uit de hand gelopen discussie tussen een leerkracht en leerling massaal online gedeeld. Dat bevordert het beoordelen en het evalueren en bijgevolg ook de angst om te falen.

Lees hoe Cottrell en zijn collega's het verschijnsel onderzochten (p. 37). Wat is de conclusie?

Slide 37 - Slide

Distractie-conflicttheorie p. 37-38
Stimuli: leiden aandacht taak af --> afleidende stimuli --> aandachtsconflict -->  arousal neemt toe (omdat we niet weten waar we onze aandacht op moeten richten)

Twee soorten stimulie: 
  • sociale stimuli: taak <-> ander --> aandacht kan maar op één doel DUS aanwezigheid anderen --> deel van onze aandacht in beslag tijdens taak --> arousal neemt toe
  • niet-sociale prikkels: taak <-> geluiden …
 Aandachtsconflict: stimuli <-> taak --> moeilijker concentreren --> toename arousal --> sneller dominante respons

Slide 38 - Slide

Distractie-conflicttheorie: oef. p. 38
Acute noodsituatie = niet-sociale prikkel. 
- Waarom leidt een aardbeving soms tot een verkeerde dominante respons?
  • In een panieksituatie zijn we niet in staat om rustig na te denken. Daardoor stellen we de op dat moment meest dominante reactie. Wanneer het gebouw waarin we ons bevinden plots begint te bewegen door een aardbeving, dan veroorzaakt dat (met of zonder aanwezigheid van anderen) een plotse arousal-opstoot. Daardoor reageren we automatisch en bijna als in een reflex. Dat versnelt het uitbrengen van (soms totaal verkeerde) dominante reacties. Zo hebben we bijvoorbeeld de reflex om naar buiten te lopen of uit het raam te springen als het gebouw waarin we ons bevinden beweegt, terwijl dat gezien de situatie niet veilig is. 

- Hoe kun  je een totaal verkeerde dominante respons voorkomen?
  • Je kunt die voorkomen door mensen vooraf, in een situatie met weinig arousal, de juiste, reddende respons vlot te laten inoefenen. In landen waar vaak aardbevingen voorkomen, wordt kinderen daarom van jongs af aan geleerd hoe ze moeten reageren (onder een tafel gaan zitten of onder een deurpost gaan staan). Op die manier hoopt men dat, wanneer er zich een aardbeving voordoet, dat hun dominante reactie wordt. 

Slide 39 - Slide

Invloed van persoonlijkheidsverschillen p. 38
Algemeen positief t.o.v. anderen --> globaal beter presteren bij anderen --> hoge extraversie + positieve zelfwaardering:
- geen rol moeilijkheidsgraad taak
- situatie = uitdaging (dus meer moeite doen)


Eerder negatief t.o.v. anderen --> zwakker presteren bij anderen --> sociaal angstige mensen + lage zelfwaardering:
- geen rol moeilijkheidsgraad taak
 - situatie = bedreiging (dus eerder geremd en slechter presteren)

Slide 40 - Slide

Invloed van persoonlijkheidsverschillen p. 38
Invloed persoonlijkheidskenmerken: onderzoek Uziel
Theorie Zajonc = goed MAAR ook persoonlijkheidsvariabelen in rekening!







Oef. p. 39: Vul de overzichtstabel aan (oplossing volgende slide).


Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Geïntegreerd model p. 39
Sanna: combinatie van de 4 fenomenen:
- sociale facilitatie
- sociale belemmering
- sociale durf
- sociaal parasiteren

Lees het experiment p. 39 en bekijk de grafiek. Wat kun je concluderen? (zie ook volgende slides)


Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Geïntegreerd model p. 39-40
Oef. p. 40: Wat kun je concluderen uit het experiment en de grafiek?
  • Bij gemakkelijke taken is er sociale facilitatie als de individuele resultaten van beide proefpersonen worden geëvalueerd. De proefpersonen presteren dan minder als hun prestatie niet geëvalueerd wordt (sociaal parasiteren).
  • Bij moeilijke taken gebeurt het omgekeerde: evaluatie zorgt voor sociale belemmering en geen evaluatie zorgt dan weer voor sociale durf.

Slide 45 - Slide

Geïntegreerd model p. 40
Oef. p. 40: De aanwezigheid van anderen kan invloed hebben op onze prestaties: stel dit schematisch voor.







Oef. p. 40: Pas dit toe op zingen in een koor en solozang (zie volgende slide). Maak daarna de oef. p. 42 (oplossingen staan op de slides erachter).

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Oef. p. 42:  Van welk(e) publiekseffect(en) is er telkens sprake? Licht toe.

Slide 48 - Slide

Oef. p. 42:  Van welk(e) publiekseffect(en) is er telkens sprake? Licht toe.

Slide 49 - Slide

Oef. p. 42:  Van welk(e) publiekseffect(en) is er telkens sprake? Licht toe.

Slide 50 - Slide