NE - HV1 - 2.8

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

NE - HV1 - 2.8

Leerdoelen:

Maken:

opdracht 1, 2.

Bijvoeglijk naamwoord (bn) =

noemt een eigenschap van een zelfstandig naamwoord.

Bijv. een nieuwe docent voor Nederlands.

Opnieuw leuke leerlingen voor mevrouw Soepenberg.

Bijvoeglijk naamwoord (bn):

• meestal staat het voor het zelfstandig naamwoord, maar het kan er ook los van staan: bijv: de leerlingen zijn leuk. 

• het bn kent een vorm met -e en zonder -e.
  bijv. een mooi huis, de mooie huizen.

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord =

zeggen iets over het materiaal.

• eindigen vaak op -en, veranderen (meestal) niet van vorm.

Bijv. de gouden ring | de stoffen bank.

het bn in andere talen

bij Frans en Duits:

kijken of het zn mannelijk of vrouwelijk is.

Bijv. le petit garçon, la petite fille.

Maken:

opdracht 4 t/m 6.

Voorzetsel (vz) =

het woord dat je kunt plaatsen voor de kast of de vakantie.

• onder, boven, naast, in, tegen, op, aan, voor de kast.
• in, tijdens, vanwege, gedurende de vakantie.

Voorzetsel (vz) vinden:

• aan het begin van een zinsdeel.
•  aan het begin van een deel van een zinsdeel.

Bijv. mijn moeder stond in de keuken naast de prullenbak.

Oefenen:

Zoek telkens het bijvoeglijk naamwoord (bn) en voorzetsel (vz):

1. Hij loopt naast zijn sportieve fiets.
2. Tijdens de warme vakantie, ontmoette hij leuke mensen.
3. Dat gordijn is echt heel mooi.
4. Hij moest uit de klas, omdat hij gedurende de les aan het praten was.

Maken: 

opdracht 9 t/m 13.