Alfa 3 A1 TC 4.11

4.11 Vragen maken (2)
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

4.11 Vragen maken (2)

Slide 1 - Slide

Je kunt vragen beginnen met een vraagwoord.  

Je kunt vragen ook beginnen meteen werkwoord.
Het werkwoord staat in een vraag op de eerste plaats.

Slide 2 - Slide

werkwoord       wie of wat         rest (wanneer, wat, waar)

Wil                        je                          een kopje koffie?
Gaat                     Julia                     naar de markt?
Is                           de soep               klaar?
Eet                        Paul                     's middags brood?
Vinden                 jullie                     deze les moeilijk?
Begrijp                 je                           wat ik bedoel?

Slide 3 - Slide

Als je een vraag maakt met je of jij? Dan schrijf je de ik-vorm.

Jij wilt een kopje koffie -  Wil je een kopje koffie?
Jij gaat naar huis             -  Ga jij naar de huis?
Jij vindt soep lekker       -   Vind jij soep lekker?

Slide 4 - Slide

Begint de vraag met een werkwoord?
Dan begint het antwoord altijd met ja of nee.

Koop jij groenten?         Ja, ik koop groenten.
Koop je vlees?                 Nee, ik koop vis.

Slide 5 - Slide

Maak een vraag met

Slide 6 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 7 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 8 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 9 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 10 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 11 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 12 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 13 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 14 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 15 - Slide

maak een vraag met:

Slide 16 - Slide

Maak een vraag met:

Slide 17 - Slide

             Lezen

Paul en Paula
 Hoofdstuk 17

Slide 18 - Slide

Hard gewerkt!

Dank jullie
wel!

Slide 19 - Slide