herhaling hoofdstuk 2

révision 2
gemaakt door kees
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

révision 2
gemaakt door kees

Slide 1 - Slide

veel plezier

Slide 2 - Slide

wat betekent crepe
A
pannenkoek
B
worst
C
kaas
D
goedendag

Slide 3 - Quiz

wat betekent morgen
A
acheter
B
la plage
C
souvent
D
demain

Slide 4 - Quiz

wat betekent de vis
A
donc
B
le poisson
C
le poulet
D
manger

Slide 5 - Quiz

wat betekent komen
A
venir
B
ouvert
C
demander
D
la pizza

Slide 6 - Quiz

wat betekent ik neem
A
je voudrais
B
la glace
C
je prends
D
la viande

Slide 7 - Quiz

wat betekent pardon, je cherche la boulangerie

Slide 8 - Open question

wat betekent vous avez une baguette

Slide 9 - Open question

wat betekent ca coute combien?

Slide 10 - Open question

de ontkenning
je hebt de zin ze vindt het brood niet
wat je doet is je zet ne voor het werkwoord en pas erachter
maar als het werkwoord met een klinker begint dan is het n'
probeer het eens

Slide 11 - Slide

hoe zet je de zin elle trouve le pain
in de ontkenning

Slide 12 - Open question

hoe zet je de zin je aime le lait in de ontkenning

Slide 13 - Open question

hoe zet je de zin ik woon in Parijs in de ontkenning

Slide 14 - Open question

er vervoegen
stel je hebt het werkwoord je donner dan is de eerste stap haal eerst er er vanaf dan heb je je donn daarna moet je de juiste uitgang er achter zetten in dit geval je donne bij tu is het tu donnes bij il/elle ook e bij nous ons bij vouz ez en bij ils/elles ent

Slide 15 - Slide

hoe vervoeg je je aimer juist
A
je aimes
B
je aiment
C
je aime
D
je aimez

Slide 16 - Quiz

hoe vervoeg je tu parler juist
A
tu parlons
B
tu parlent
C
tu parlez
D
tu parles

Slide 17 - Quiz

hoe vervoeg je je donner juist
A
je donnes
B
je donnons
C
je donne
D
je donez

Slide 18 - Quiz

hoe vervoeg je nous aimer juist
A
nous aimons
B
nous aiment
C
nous aimez
D
nous aime

Slide 19 - Quiz

onregelmatige werkwoorden 

Slide 20 - Slide