Kapitel 5 Salzburg VMBO B/K Stunde 4 Klasse 3

• Duits
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

Kapitel 5, Salzburg!

Klasse 3 BK

Deutsch

Na Klar! VMBO GT

WLJ/FIK

Kapitel 5, Salzburg!

-Hausaufgaben korrigieren

-Hausaufgaben machen

Welke vraag stel ik als ik het onderwerp zoek?

Onderwerp

• WIE of WAT + gezegde

• WIE of WAT doet er wat?

Voorbeeld:      Mevrouw de Weerd legt de opdracht uit.

• WIE of WAT + gezegde => wie of wat legt uit => Mevrouw de Weerd
  
• WIE of WAT doet er wat? => Mevrouw de Weerd   doet wat, namelijk de opdracht uitleggen
  

onderwerp

Ik zou het onderwerp kunnen vervangen door HIJ.

Mevrouw de Weerd   legt de opdracht uit.

Hij   legt de opdracht uit.

De zin blijft correct.

Welke vraag stel ik als ik het lijdend voorwerp zoek?

Lijdend voorwerp

• WAT + gezegde + onderwerp

Voorbeeld: Mevrouw de Weerd   legt de opdracht uit.

• WAT legt mevrouw de Weerd  uit?  => de opdracht

Je kan het lijdend voorwerp ook vervangen door HEM

Mevrouw de Weerd legt HEM uit.    De zin blijft correct.

hij/hem-regel

hij

= 1e  naamval

= onderwerp     bovenste rij (zwart)

hem

= 4e  naamval

= lijdend voorwerp      onderste rij (rood)

Welke bewering klopt?
Fritz kauft ein Buch

1. Fritz is onderwerp
2. Fritz is lijdend voorwerp
3. Fritz is meewerkend voorwerp
4. Fritz is weg

Welke bewering klopt?
Fritz kauft ein Buch.

1. Hem koopt een boek -> lijdend voorwerp
2. Fritz is weg
3. Fritz is meewerkend voorwerp
4. Hij koopt een boek -> onderwerp

Hij / hem regel

Je vraagt je dus steeds af: kan ik het stukje van de zin vervangen door HIJ of door HEM?

Maak nu de volgende open vragen, maak gebruik van het schema (staat in je mail)

Der Junge liest ein Buch.
Wat is hier het onderwerp?

Der Junge liest ein Buch.

• onderwerp => wie of wat + gezegde

Wie of wat liest? => Der Junge

• onderwerp => wie of wat doet er wat

Wie doet er wat? => Der Junge

• Wat kan ik vervangen door HIJ

Hij liest ein Buch. => Der Junge

Der Junge liest ein Buch.
Wat is hier het lijdend voorwerp?

Der Junge liest ein Buch.

• lijdend voorwerp => wat + gezegde + onderwerp
  

Wat liest der Junge? => ein Buch

• Wat kan ik vervangen door HEM

Der Junge liest hem. => ein Buch

Mein Bruder ist 18 Jahre alt.
Mijn broer is 18 jaar oud.

1. Mein Bruder = 1e naamval (hij is)
2. Mein Bruder = 4e naamval (hem is)

Ich habe deine Cola getrunken.
Ik heb jouw cola gedronken.

1. deine Cola = 1e naamval (Ik heb hij gedronken)
2. deine Cola = 4e naamval (Ik heb hem gedronken)

Das Essen hat mir gut geschmeckt.
Het eten heeft mij goed gesmaakt.

1. Das Essen = 1e naamval (hij heeft)
2. Das Essen = 4e naamval (hem heeft)

Ihre Eltern essen oft im Restaurant.
Haar ouders eten vaak in het restaurant.

1. Ihre Eltern = 1e naamval (hij eet)
2. Ihre Eltern = 4e naamval (hem eet)

Kapitel 5, Salzburg!

Ga aan het werk met opgave 5,6,7,9 van Lektion 4, Kapitel 5.

Probeer de opgaven zo goed mogelijk door te lezen!

Eerste 10 minuten in stilte, daarna mag je rustig overleggen.

Muziek luisteren= prima. 

Ben je klaar? Steek dan je hand omhoog, ik kom controleren! Ga daarna verder met de woordtrainer van de licentie.

Niet af? = Huiswerk!