BETOOG

BETOOG schrijven

hoe je een betoog schrijft;

• hoe je je mening en argumenten geeft;

• hoe je korte en lange zinnen afwisselt in je tekst.

1 / 18

Slide 1: Slide

NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

BETOOG schrijven

hoe je een betoog schrijft;

• hoe je je mening en argumenten geeft;

• hoe je korte en lange zinnen afwisselt in je tekst.

Slide 1 - Slide

Betoog

Lesdoelen:

Weten wat een betoog is.

Weten hoe een betoog is opgebouwd.

Weten hoe je een betoog schrijft.

Slide 2 - Slide

In deze les:

- leerdoelen hoofdstuk 3.4

- even opstarten

- instructie: een betoog schrijven

- opdrachten maken

Slide 3 - Slide

Eerst even dit!

Feit /mening: opdracht 1 samen

Opdracht 2 tot en met 5 maken Hoofdstuk 3.4

timer

15:00

Slide 4 - Slide

Opbouw van een betoog

Een betoog is opgebouwd in een:

Inleiding
Kern
Slot

Slide 5 - Slide

Voorbeeld schrijven van een betoog

Slide 6 - Slide

Een betoog schrijven

In een betoog geef je je mening over een onderwerp.
Je wilt de lezer overtuigen van jouw mening.
Je gebruikt hiervoor argumenten.

Slide 7 - Slide

Betoog schrijven; inleiding

Waar let je op?

Slide 8 - Slide

Een betoog schrijven

Slide 9 - Slide

LESDOELEN

je kunt korte en lange zinnen afwisselen in een tekst

je weet wat een verwijswoord is; je kunt het correct in een zin toepassen - - - Je weet wat een voegwoord is ; je kunt het in een langere zin toepassen.

Slide 10 - Slide

Korte én lange zinnen gebruiken

Om je tekst prettiger om te lezen te maken, schrijf dan niet te korte én niet te lange zinnen.

Slide 11 - Slide

Korte en lange zinnen

Slide 12 - Slide

korte / lange zinnen

Afwisseling in een tekst is belangrijk:

verwijswoorden
signaalwoorden
synoniemen/omschrijvingen
voegwoorden

Slide 13 - Slide

Verwijswoorden

Verwijswoorden zijn woorden als: hij, zij , het, die, hun etc.

Verwijswoorden verwijzen naar iets of iemand anders in de tekst of zin.

Slide 14 - Slide

even checken

1. Kies het juiste verwijswoord:

Heb je liever die donkerblauwe spijkerbroek of deze/dat lichtblauwe hier?

2. Kies het juiste verwijswoord:

Mijn zussen zijn boos, omdat ik hun/ze oude kleren in de kledingbak heb gegooid.

Slide 15 - Slide

Voegwoorden

Voegwoorden zijn een soort cement.
Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 16 - Slide

Voegwoorden

cola

ranja

appels

peren

Ik lees

terwijl

jij slaapt

Hij eet een peer

omdat

hij honger heeft.

Ze gaat met de bus

als

ze klaar is in de stad.

Laura wachtte

toen

Jochem haar riep.

Wij lezen

want

het boek is spannend.

Slide 17 - Slide

Maken : opdracht

Verwijswoorden : hoofdstuk 3.4 opdracht 7

Voegwoorden: opdracht 8