1/10 schrijven h1 , signaalwoorden schrijftaal herschrijven

Schrijven en formuleren 1.4 signaalwoorden
1. Pak je iPad en ga in de LessonUp met de code onderin beeld.

2. Pak daarna RUSTIG:
leesboek, lesboek, VIP, schrift en pen

3. Ga daarna in stilte lezen --> tijd start pas als het stil is.
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Schrijven en formuleren 1.4 signaalwoorden
1. Pak je iPad en ga in de LessonUp met de code onderin beeld.

2. Pak daarna RUSTIG:
leesboek, lesboek, VIP, schrift en pen

3. Ga daarna in stilte lezen --> tijd start pas als het stil is.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planning

  • Lesdoelen
  • Lezen of korte activiteit
  • Terugblik
  • Instructie
  • In stilte werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions


  1. Draai je iPad om.
  2. Ga in stilte lezen.
timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Spelen met woorden: dilemma en argumenteren
Geef iedereen de kans om zelf na te denken en een keuze te maken: roep geen keuzes en redenen door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het dilemma en probeer in je hoofd eeb keuze te maken en een reden voor jouw keuze (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Na het dilemma kan in de volgende dia jouw keuze maken
  • Jouw reden (argument) schrijf je in de dia die daarna komt sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Dilemma dinsdag

Slide 5 - Slide

This item has no instructions


Slide 6 - Poll

This item has no instructions

Kalkoenles of alleen nog maar wassen met knakworstensap, leg je keuze uit.
Noteer als volgt kalkoellel: of knakworstensap:

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Schrijf een ding op die je de vorige les hebt geleerd.
(lesstof of waar je mee geoefend hebt in de methode)
GEEN LOSSE BEGRIPPEN, DUS BEGRIP MET UITLEG OF DE HELE TAALREGEL!

Slide 9 - Mind map

This item has no instructions

Wat schrijf je in de inleiding?
A
De inhoud van het verslag
B
De titel
C
Waar het verslag over gaat

Slide 10 - Quiz

Wat is het beste antwoord?
Wat schrijf je in de middenstuk?
A
De inhoud van je verslag
B
Een herhaling van de inleiding
C
Wat de lezer kan verwachten

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat schrijf je in het slot?
A
Nieuwe informatie geven
B
Kort samenvatten
C
Vertellen wat de lezer kan verwachten

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van chronologie
Signaalwoorden van voorbeeld/
toelichting
maar
ook
ten eerste
toch
echter
en
bovendien
zoals
bijvoorbeeld
toen
als eerste
ten slotte
evenwel

Slide 13 - Drag question

This item has no instructions

Hoe schrijf je een verslag?

Inleiding:
• schrijf de inleiding het laatst, zodat je niet per ongeluk al informatie geeft die pas in de kern van je verslag hoort te staan.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Hoe schrijf je een verslag?
Middenstuk:
• maak een overzicht van de vragen die je wilt beantwoorden in je verslag;
• zet de vragen in een logische volgorde;
• beantwoord elke vraag in één alinea;
in de kernzin van elke alinea geef je antwoord op de vraag van die alinea;
• in de rest van de alinea geef je uitleg en/of voorbeelden;
• wissel enkelvoudige en samengestelde zinnen, lange en korte zinnen af.

--> een alinea bestaat (bijna) nooit uit twee of drie zinnen!

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Hoe schrijf je een verslag?
Slot:
• geef de conclusie of vat de belangrijkste informatie samen;
• laat het slot aansluiten op de inleiding. Als je in de inleiding een (onderzoeks)vraag stelt, beantwoord die dan in het slot.

--> geen nieuwe informatie!

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn;
  • weet je hoe je een schrijftaak aan moet pakken

  • heb je geoefend met het aanbrengen tekstverbanden en het gebruiken van signaalwoorden in een zelfgeschreven tekst;
  • heb je geoefend met het schrijven volgens een schrijftaak.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

 Lesstof die eerder is behandeld, maar nu je weer mee aan het werk gaat.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

tttTekstverband - signaalwoord
Tekstverband = het verband van een tekst
--> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
Signaalwoorden = een woord dat een signaal (een teken) geeft dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.
--> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden
Gebruik aan het begin van een alinea in het middenstuk en het slot een signaalwoord om het verband met de vorige alinea aan te geven.

Veelgebruikte verbanden in het middenstuk van verslagen zijn:
• opsomming (ook, bovendien, daarnaast);
• tijd (eerst, daarna, voordat).

Het verband tussen het middenstuk en het slot is meestal:
• samenvatting (samengevat, met andere woorden, al met al);
• conclusie (dus, concluderend, we komen tot de slotsom).

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

ttTekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden

• opsommend


• tegenstellend


• oorzaak-gevolg


tijdsvolgorde




-
Verbindingswoorden/signaalwoorden

• ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

• maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

• daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

• eerst, terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

ttTekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden
• redengevend

•concluderend

• vergelijking


• samenvattend


uitleggend


Verbindingswoorden/signaalwoorden
• want, omdat, namelijk, immers, daarom, de reden hiervoor

• dus, concluderen, dat betekent, kortom, al met al

• net zo als, even ... als, in vergelijking met, meer/groter dan (Jolanda verdient minder geld dan ik) = vergelijkende trap

• al met al, kortom, om kort te gaan, samenvattend

• dat wil zeggen, met andere woorden uitleg met voorbeelden: bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Video

This item has no instructions

Waarom moet je dit leren?

  • Je moet ze kunnen gebruiken in zelf geschreven teksten (ook bij je SE's en het CE)
  • Het helpt je teksten beter te begrijpen, tekstsoorten te herkennen, sneller informatie in een tekst te vinden en sneller kunnen zien of een tekst bruikbaar is.
  • Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens.
  • Je kan deze kennis gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken.
  • Het is verplichte lesstof.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
    • Je wisselt uit met je buurman/buurvouw
    • Je neemt de theorie erbij en geeft in stilte op papier feedback (tips en tops) op basis van de regels voor het schrijven vane een verslag.
    • Je wisselt terug, leest de feedback en bedenkt wat je gaat aanpassen.
    • Je gaat je tekst herschrijven.

    Pak je VIP en noteer:
    Opdracht 15 en 16
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!
    timer
    30:00

    Slide 25 - Slide

    This item has no instructions

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • weet je weer wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn;
    • weet je hoe je een schrijftaak aan moet pakken

    • heb je geoefend met het aanbrengen tekstverbanden en het gebruiken van signaalwoorden in een zelfgeschreven tekst;
    • heb je geoefend met het schrijven volgens een schrijftaak.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 26 - Slide

    This item has no instructions

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
    A
    En
    B
    Maar
    C
    Mits
    D
    Dus

    Slide 27 - Quiz

    This item has no instructions

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
    A
    zoals
    B
    ten slotte
    C
    tegenover
    D
    denk aan

    Slide 28 - Quiz

    This item has no instructions

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
    A
    zoals
    B
    daarnaast
    C
    echter
    D
    zo

    Slide 29 - Quiz

    This item has no instructions

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
    A
    zoals
    B
    ten slotte
    C
    tegenover
    D
    denk aan

    Slide 30 - Quiz

    This item has no instructions

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
    A
    omdat
    B
    zoals
    C
    en
    D
    maar

    Slide 31 - Quiz

    This item has no instructions

    Ik weet weer wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn en hoe ik ze moet aanbrengen en gebruiken in een zelfgeschreven tekst.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 32 - Poll

    This item has no instructions

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 33 - Open question

    This item has no instructions

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 34 - Open question

    This item has no instructions