This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
5.1: Woonplaats en werkplaats
Slide 1 - Slide
Moeilijke woorden 5.1?
Slide 2 - Mind map
Slide 3 - Open question
5.1 Woonplaats en werkplaats
In deze paragraaf leer je:
hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
hoe de economie zich ontwikkelde
hoe ambachtslieden samenwerkten
hoe handelssteden samenwerkten
kenmerkend aspect: de opkomst van handel en het ontstaan van steden.
Slide 4 - Slide
platteland en stad:
voor de tijd van steden en staten:
- hofstelsel
- landbouwsamenleving
- grootste deel van de bevolking
was (horige) boer.
Slide 5 - Slide
platteland en stad:
vanaf ongeveer het jaar 1000 veranderen er dingen:
- Boeren gaan moerasgebieden droogleggen door sloten te graven.
- Ook kapten ze bossen.
- Gevolg: meer ruimte voor akkers (ontginnen).
- Boeren gingen een betere ploeg gebruiken.
gevolg: Grotere oogst, meer voedsel, mensen leven langer, bevolking groeit.
Slide 6 - Slide
Ontstaan steden
Na het jaar 1000 werd het veiliger in Europa
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
platteland en stad:
Boeren gaan hun landbouwoverschot verkopen, dit doen ze op markten.
- knooppunten van land- en waterwegen.
- bij een kasteel of een klooster
Hierdoor groeit de handel.
Slide 10 - Slide
platteland en stad:
De groeiende landbouwproductie had ook uitbreiding van de nijverheid tot gevolg. Door de groei van de bevolking kon een deel van de boeren ander werk gaan doen, bijv. een ambacht uitoefenen.
Slide 11 - Slide
Beroepen in de steden
Boeren verkochten hun producten op de markten in de steden
Mensen konden voedsel kopen op de markt (hoefden het niet meer zelf te verbouwen)
Gingen ander werk doen, zoals leerbewerker, bierbrouwer, smid (ambachten)
Veel ambachtslieden gingen bij de stad wonen
Slide 12 - Slide
platteland en stad
handelaren en ambachtslieden gingen steeds vaker bij een markt wonen, zo groeiden marktplaatsen vaak uit tot steden.
Dit noemen we verstedelijking
Slide 13 - Slide
De geldeconomie:
vraag: wat iemand wil kopen.
aanbod: wat iemand wil verkopen.
Door de opkomst van de handel gingen mensen weer geld gebruiken. Elke stad, koning of hertog kon zijn eigen munten slaan. Hierdoor waren er geldwisselaars waar je munten kon ruilen. Ook ontstonden er in deze tijd banken.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Internationale handel
de Hanze: verbond tussen handelssteden aan de Oostzee en Noordzee.
- geen tol vragen aan elkaar.
- samen strijden tegen vijanden, zoals piraten.
- vorsten overhalen tot het beschermen van handelaren en om geen tol te heffen.
Slide 16 - Slide
Internationale Handel:
Noord- Europa: bont, vis, graan, textiel (laken) en zout.
Zuid- Europa: wijn, zout, zuidvruchten zoals dadels, parfum en specerijen.
Slide 17 - Slide
Wat was de Hanze?
Slide 18 - Open question
Wat betekent 'gilde'?
A
een zeeschip
B
een bank
C
een beroepsvereniging in een stad
Slide 19 - Quiz
Wat is een kogge?
A
een bank
B
een zeeschip
C
een groepje mensen met hetzelfde beroep
Slide 20 - Quiz
Noem drie dingen die je geleerd hebt tijdens deze les.