Herhaling Gramática Unidad 6 C2 (Pretérito perfecto)

Pretérito perfecto
- Gebeurtenissen in het verleden die een verband hebben met het heden.
 "Elena ha venido ahora mismo" "Elena is net gekomen"
"Hoy he comido sopa de verduras." "Vandaag heb ik groentesoep gegeten"

- Voor dingen die iemand tijdens  zijn leven gedaan heeft.
"Mi tía Rosa ha viajado mucho" Mijn tante Rosa heeft veel gereisd"
"Mi padre ha estado muchas veces de vacaciones en Indonesia"


                              
1 / 36
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Pretérito perfecto
- Gebeurtenissen in het verleden die een verband hebben met het heden.
 "Elena ha venido ahora mismo" "Elena is net gekomen"
"Hoy he comido sopa de verduras." "Vandaag heb ik groentesoep gegeten"

- Voor dingen die iemand tijdens  zijn leven gedaan heeft.
"Mi tía Rosa ha viajado mucho" Mijn tante Rosa heeft veel gereisd"
"Mi padre ha estado muchas veces de vacaciones en Indonesia"


                              

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Presente perfecto

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Onregelmatige voltooid deelwoord
decir  -----          dicho           (zeggen)
hacer -----          hecho         (doen/maken)
abrir -----            abierto        (openen)
volver  -----         vuelto          (teruggaan)
escribir----        escrito        (schrijven)
ver     ----             visto             (zien)
poner    ---         puesto        (plaatsen/neerzetten)
romper ----         roto               (breken)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wederkerende werkwoorden
Yo                                           me     he
Tú                                           te       has                                               ducharse
Él/ella/ usted                    se       ha
Nosotros/-as                    nos   hemos        + duchado
Vosotros/-as                     os     habéis
Ellos/ellas/ustedes         se     han

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
nosotros-comer

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
ellos-ver

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
Ella-vivir

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
Vosotros-hacer

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

PRETÉRITO PERFECTO:
LEVANTARSE (NOSOTROS)

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
tú - ver

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
ellos - escribir

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
yo-hablar

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
yo (dormir)

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
estar - nosotros

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
Esta mañana ..... ...............un vaso de leche con galletas. (desayunar-mi hermano pequeño)

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
Hoy Juan...... ...............en casa de su tía. (comer)

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
Esta semana ....... ..................a la fiesta de cumpleaños de Felipe. (ir-nosotros)

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
Esta noche....... ..............la música muy alta.(vosotros-poner)

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
Hoy..... ............. un correo electrónico a sus amigos holandeses. (ellos-escribir)

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
¿...... ......... a María en clase esta mañana? (ver-tú)

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Pretérito perfecto:
Juan y María.......... ................ este verano en Ibiza. (casarse)

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Ik weet hoe je het lijdend voorwerp vindt in een zin en kan dit uitleggen.
No

Slide 23 - Poll

This item has no instructions

Ik kan het lijdend voorwerp vinden in een Spaanse zin
No

Slide 24 - Poll

This item has no instructions

¿Qué es un complemento directo?
1. Un complemento directo is een lijdend voorwerp
2. Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Bij vragen steek je je vinger op.

Slide 25 - Slide

2. wie/wat + onderwerp + gezegde
Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "Ik geef hem een cadeau"?
A
Ik
B
geef
C
hem
D
een cadeau

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "¿Vas a comprar los zapatos?"?
A
vas
B
comprar
C
los zapatos
D
vas a comprar

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Om herhaling te voorkomen ga je het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. 

Ga je de schoenen kopen? (Vas a comprar los zapatos?)
- Ja, ik ga ze kopen. (Sí, voy a comprarlos of los voy a comprar)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

¿Cuáles son los pronombres personales de complemento directo?
Me = mij
Te = jou
Lo/la = hem/haar/u/het
Nos = ons
Os = jullie
Los/las = ze/u meervoud 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

¿Cómo se escribe una frase con un pronombre personal de complemento directo?
La frase: "Compro un regalo para Juan."

1. Compro = ik koop
2. ¿Qué compro? = un regalo = een cadeau = lijdend voorwerp


Slide 30 - Slide

This item has no instructions

¿Cómo se escribe una frase con un pronombre personal de complemento directo?
La frase: "Compro un regalo para Juan."

4. Un regalo vervang je door lo = pronombre personal de CD
5. El pronombre personal de CD plaats je voor de persoonsvorm of achter een heel werkwoord
6. Lo compro para Juan. 

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn de pronombres personales de CD voor mij, hem, ons?
A
me, te, les
B
me, los, os
C
me, lo, nos
D
me, le, nos

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
El profesor explica la gramática.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Nog een laatste toevoeging.
Je kunt zowel het lijdend als meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. De volgorde wordt dan: mv + lv + pv of heel ww + mv + lv (aan elkaar).

Ojo: le(s) + lo/la/los/las wordt se + lo/la/los/las (dus geen le lo, maar se lo)

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Laatste opdracht: vervang zowel het lijdend als meewerkend voorwerp: "Ana da el libro a nosotros."
A
Ana da lo nos.
B
Ana nos lo da.
C
Ana lo nos da.
D
Ana va a dárnoslo.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions