Domein A vaardigheden

Wat gaan we doen?
Domein A vaardigheden bespreken.
Presentatie
1 / 7
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 7 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen?
Domein A vaardigheden bespreken.
Presentatie

Slide 1 - Slide

A1. Informatie uit bronnen
• Wat is het doel van het geschrevene?
• Hoe zijn woorden en illustraties/afbeeldingen gekozen?
• Wat is de bredere context van het geschrevene?
Waar, wanneer en door wie is de informatie tot stand gekomen? Op welke wijze zijn
informatiebronnen verzameld? Denk daarbij bijvoorbeeld aan selectiecriteria of referentiekader.
Hoe zijn informatiebronnen weergegeven? Denk daarbij bijvoorbeeld aan toepassing van
journalistieke principes als het hoor en wederhoor, scheiding van feiten en commentaar, streven
naar objectiviteit, juiste weergave van feiten, citaten en het checken van bronnen.
Objectiviteit:

Slide 2 - Slide

A1. Informatie uit bronnen
  •  Een betrouwbare bron is gedegen, controleerbaar en de informatie in de bron kan door andere
bronnen worden bevestigd.
  • Representatief: informatie is gebaseerd op een zo volledig
mogelijke weerspiegeling van het betreffende fenomeen of de groep waar het om gaat

Slide 3 - Slide

A3. Onderzoeksvaardigheden
Wanneer is een onderzoek:
  • Betrouwbaar
  • Valide
  • Representativiteit

Welke meetinstrumenten ken je? Welke voor- en nadelen?
Hoe heten personen die meedoen aan een onderzoek?

Slide 4 - Slide

3.2 Onderzoek doen
  • Een onderzoeksvraag is niet eenvoudigweg met ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden, maar gaat over
verschillende alternatieven, verklaringen of beschrijvingen.
  • Een hypothese is een toetsbare uitspraak/stelling over de werkelijkheid. Een hypothese kan geformuleerd
worden in de ‘als x – dan y’ vorm. Varianten hierop zijn de vormen: ‘hoe meer/minder x… des te
meer/minder y…’, of ‘hoe groter/kleiner’, ‘indien/dan’, of ‘naarmate/dan’.

Slide 5 - Slide

A3. Onderzoek doen
  • De kandidaat kan afhankelijke en onafhankelijke variabelen onderscheiden en deze operationaliseren, in
indicatoren.

Interveniërende variabele?

Slide 6 - Slide

Correlatie/Causaliteit
  • Correlatie betekent dat twee variabelen, oftewel de verschijnselen waarnaar deze variabelen verwijzen,
een samenhang vertonen. Deze samenhang kan positief of negatief zijn.
  • Causaliteit betekent dat een verband oorzakelijk is: de onafhankelijke variabele oftewel het verschijnsel
waarnaar deze variabele verwijst is de oorzaak voor de afhankelijke variabele.

Slide 7 - Slide