Bijvoeglijk naamwoord

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Bijvoeglijk naamwoord

Wat is goed?

1. Het dikke boek
2. Het dike boek
3. Het dik boek
4. Een dikke boek

Wat is goed?

1. Een mooi fiets
2. De mooi fiets
3. De mooie fiets
4. Het mooi fiets

Grammatica

Het boek is dik. 

Wat een dik boek. 

Het dikke boek.

De fiets is mooi. 

Wat een mooie fiets. 

De mooie fiets.

Grammatica

De tafel    = de mooie tafel, een mooie tafel

Het boek = het mooie boek, een mooi boek

	de/het	een
de-woorden	+e	+e
het-woorden	+e	-

Het meisje is aardig.
Een _________ meisje

1. aardig
2. aardige

Het meisje is aardig.
Het _________ meisje

1. aardig
2. aardige

De jongen is vrolijk.
De __________ jongen.

1. vrolijk
2. vrolijke

De tas is lelijk.
De _________ tas.

Grammatica

Let op de spelling!

Een dik boek

Het dikke boek

Een leeg huis

Het lege huis

Grammatica

Let op de spelling!

Een hond is lief.

De lieve hond.

Het drankje is vies.

Het vieze drankje.

S wordt Z

F wordt V

Let op!

Gaat het over materiaal (goud, wol), dan schrijf je met -en.

Bijvoorbeeld:

De wollen jas

De gouden ring

De katoenen broek. 

De jongen is sportief.
De ___________ jongen

1. sportief
2. sportiefe
3. sportiev
4. sportieve

Het dak is hoog.
Het __________ dak

1. Hoog
2. Hooge
3. Hoge
4. Hog

De film is gek.
Een _________ film

1. Gek
2. Geke
3. Gekke
4. Geek

Het huis is van glas.
Het ________________ huis.

Het glas zit vol.
Het ________ glas.

De meisjes zijn lief.
De _____________ meisjes.

De schuur is van hout.
Een __________ schuur

1. houte
2. houtte
3. hout
4. houten

Het glas zit vol.
Een ________ glas.

Mijn tas is zwaar.
De _________ tas.

Het eten is vies.
Het _______ eten.

Aan de slag. Blz. 39!