Hoe stel ik een vraag?

Hoe stel ik een vraag?
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoe stel ik een vraag?

Slide 1 - Slide

Ik begin met 
een werkwoord
een vraagwoord

Slide 2 - Slide

Beginnen met een werkwoord
Kom je vanmiddag langs?
Ga je mee de stad in?
Heb je tijd voor mij?
Lees je een leuk boek?
Is hij je vriend?
Vind je de docent aardig?

Slide 3 - Slide

Daarna een persoon!
Komt Can vanmiddag langs?
Gaat Ahmad mee de stad in?
Heeft Lamis tijd voor mij?
Leest Aboudi een leuk boek?
Vindt Stepan de docent aardig?

Slide 4 - Slide

Werkwoord persoon
Houdt Misha van zwemmen?
Was Mourin in Amsterdam dit weekend?
Heeft Delnaz een leuke verjaardag gehad?
Gaat Mohammad naar voetballen vandaag?
Is Khalid je vriend?

Slide 5 - Slide

Geen vraag!
Kom op tijd!
Ga naar de kantine!
Blijf zitten!
Lees een boek!
Geef mij de sleutel!
Doe met de les mee!

Slide 6 - Slide

Beginnen met een werkwoord

Beginnen met een werkwoord met daarna een persoon 
is een vraag. 
Beginnen met een werkwoord zonder persoon is een opdracht.
Een commando. Gebiedende wijs. Doe wat ik zeg!

Slide 7 - Slide

Blijf staan op de stoep
A
vraag
B
opdracht

Slide 8 - Quiz

Stop met praten
A
vraag
B
opdracht

Slide 9 - Quiz

Help je me even
A
vraag
B
opdracht

Slide 10 - Quiz

Luistert Mohammad
naar de docent
A
vraag
B
opdracht

Slide 11 - Quiz

Gaat de klas een toets maken
A
vraag
B
opdracht

Slide 12 - Quiz

Kom morgen eens op tijd
A
vraag
B
opdracht

Slide 13 - Quiz

Kijk vanavond naar het Jeugdjournaal
A
vraag
B
opdracht

Slide 14 - Quiz

Schrijf je de vragen op
A
vraag
B
opdracht

Slide 15 - Quiz

Luister naar wat ik zeg
A
vraag
B
opdracht

Slide 16 - Quiz

Ben je naar de bioscoop geweest
A
vraag
B
opdracht

Slide 17 - Quiz

Vraagwoord
Voorbeelden
Wat moet ik doen? 
Wanneer begint de vakantie?
Wie gaat mij helpen?
Waar is mijn sleutel?
Hoe laat begint de les?
Hoelang duurt de pauze?

Slide 18 - Slide

noem zes
vraagwoorden

Slide 19 - Mind map

Wie pakt de bal?
Wie kan zijn een
A
een persoon
B
een dier
C
een persoon en een dier

Slide 20 - Quiz

Wie
Wie doet de boodschappen?
Misha = persoon

Wie pakt de bal?
de dolfijn = dier

Slide 21 - Slide

Wat valt van de tafel?
A
het potlood
B
de stoel
C
de buurman
D
half vier

Slide 22 - Quiz

Wat wil je eten?
A
donderdag
B
de school
C
de koning
D
een appel

Slide 23 - Quiz

Wat wil je doen op school?
A
Nederlands spreken
B
Nederlands luisteren
C
Nederlands lezen
D
Nederlands schrijven

Slide 24 - Quiz

Wat
een ding
Wat wil je kopen?
Een telefoon.
een werkwoord
Wat ga je doen?
Ik ga luisteren.

Slide 25 - Slide

(Op welke plaats)
... ligt het boek?
A
waar
B
wanneer
C
wie
D
wat

Slide 26 - Quiz

(Op welk tijdstip)
... ga je met de bus?
A
waar
B
wanneer
C
wie
D
wat

Slide 27 - Quiz

(Op welk tijdstip)
... is de les voorbij?
A
waar
B
wanneer
C
wie
D
wat

Slide 28 - Quiz

(Op welke plaats)
... staat de school?
A
waar
B
wanneer
C
wie
D
wat

Slide 29 - Quiz

Waar en wanneer
waar vraagt naar een plaats
op de bank, naast de stoel, buiten, in de bus
wanneer vraagt naar een tijdstip
om acht uur, vrijdag, vorig jaar, gisteren, morgen

Slide 30 - Slide

Waarom vraagt om uitleg
Waarom doe je dat?
Waarom wil je niet naar school?
Waarom is het gras groen?
Waarom is Nederlands makkelijk? 
Waarom is 1D een leuke klas?
Omdat...

Slide 31 - Slide

Hoe laat / hoe lang
vragen naar tijd
Hoe laat komt de bus?
Hoe lang was je onderweg?
Hoe laat was je thuis?
Hoe lang kun jij hardlopen?

Slide 32 - Slide

Vragen maken
Begin met een werkwoord, dan een persoon/dier of ding
dan de rest.
Heb je naar mij geluisterd?
Begin met een vraagwoord, dan een werkwoord
dan een persoon/dier of ding en dan de rest.
Waar staat de fiets van Misha?

Slide 33 - Slide

Zonder persoon geen vraag,
maar een opdracht.

Slide 34 - Slide

Tip
Begin je vraag met
Mag ik ...
Mag ik iets vragen?
Mag ik nu een toets maken?
Mag ik je potlood lenen?

Slide 35 - Slide

Vragen?

Slide 36 - Slide