What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Taal woordenschat Thema 3
Taal woordenschat Thema 3
1 / 13
next
Slide 1:
Slide
Taal
Basisschool
Groep 8
This lesson contains
13 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
15 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Taal woordenschat Thema 3
Slide 1 - Slide
Wat betekent de basisbehoefte?
A
het gevoel dat je veilig en op je gemak bent
B
voorzichtig, zachtaardig
C
tijd, geld of energie aan iets besteden
D
wat je minimaal nodig hebt om te leven, zoals eten en een huis
Slide 2 - Quiz
Wat betekent toebedelen?
A
een nieuw product op de markt brengen
B
bepalen dat iemand iets krijgt
C
iets naar voren brengen in een gesprek
D
een nieuw product op de markt brengen
Slide 3 - Quiz
Wat betekent aanvankelijk?
A
enorm
B
nog helemaal heel, niet kapot
C
in het begin
D
ruw, gewelddadig
Slide 4 - Quiz
Wat betekent te hard van stapel lopen?
A
iets te snel willen, doen of aanpakken, zonder plan of over
B
iets groter of erger maken, overdrijven
C
het gevoel dat je veilig en op je gemak bent
D
voorzieningen in een land, zoals wegen, vliegvelden en bruggen
Slide 5 - Quiz
Wat betekent bekrompen?
A
zonder begrip voor ideeën en wensen van anderen
B
niet in staat om een besluit te nemen
C
beslist, vastberaden
D
te uitgebreid en erg saai
Slide 6 - Quiz
Wat betekent wezenloos?
A
zonder besef van de dingen om je heen
B
het hoofd van een middelbare school
C
toch, ondanks dat
D
bekendmaken, in het openbaar vertellen
Slide 7 - Quiz
Wat betekent gedecideerd?
A
zonder begrip van ideeën en wensen van anderen
B
met begrip voor ideeën en wensen van anderen
C
beslist, vastberaden
D
bekendmaken, in het openbaar vertellen
Slide 8 - Quiz
Wat betekent polshoogte nemen?
A
gaan kijken wat er aan de hand is
B
verliefd zijn op iemand
C
een bericht dat je rondverteld, waarvan je niet zeker weet of het waar is
D
te uitgebreid en erg saai
Slide 9 - Quiz
Wat betekent intinctief?
A
een persoon die via sociale media anderen kan beïnvloeden
B
vanuit je gevoel, zonder erover na te denkeen
C
waar je goed over hebt nagedacht
D
zo goed mogelijk, op de beste manier
Slide 10 - Quiz
Wat betekent optimaal?
A
het heelal
B
een groep mensen die een product of dienst test en beoordeelt
C
plaats in een vrijwel onbewoond gebied, waar mensen wonen
D
zo goed mogelijk, op de beste manier
Slide 11 - Quiz
Wat betekent de nederzetting?
A
een stukje dat je tegen betaling in een krant, tijdschrift of op internet plaats, waarin je iets vraagt meedeelt of aanbiedt
B
de mensen voor wie iets bedoeld is
C
plaats in een vrijwel onbewoond gebied, waar mensen wonen
D
reclame maken voor iets of iemand
Slide 12 - Quiz
Wat betekent ergens verzeild raken
A
zoals duidelijk blijkt
B
onbedoeld ergens terechtkomen
C
het is niet te begrijpen
D
zo goed mogelijk, op de beste manier
Slide 13 - Quiz
More lessons like this
Thema 3, les 16
January 2024
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
Taal Thema 4 - week 3 - les 11B
January 2022
- Lesson with
17 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
Afbeeldingen bij taal les
11 days ago
- Lesson with
15 slides
Taal woordenschat
March 2023
- Lesson with
12 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 8
Woordenschat les 1 thema 4
December 2023
- Lesson with
10 slides
Taal
Basisschool
Groep 7,8
Groep 8 Thema 4 les 11
January 2024
- Lesson with
18 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
thema 7 les 6
May 2022
- Lesson with
30 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
Talent 6: Thema 3: Woordenschat
November 2023
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Lager onderwijs