SO Regeling 4H

SO Regeling 4H
Begrippen en gebruik Binas

Basisstof 1 t/m 6
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

SO Regeling 4H
Begrippen en gebruik Binas

Basisstof 1 t/m 6

Slide 1 - Slide

Hormonen zijn:
A
Signaalmoleculen die door hormoonklieren worden afgegeven
B
Signaalmoleculen die door normale klieren worden afgegeven
C
Signaalmoleculen die door spieren worden afgegeven
D
Hormoonklieren

Slide 2 - Quiz

Glucose gehalte in het bloed blijft constant
Stoffen in het bloed die de werking van bepaalde organen regelen
Hormoon dat in de 
bijniermerg wordt gemaakt
Suiker die vooral in lever en spieren wordt opgeslagen
Orgaanstelsel in het lichaam dat uit een aantal hormoonklieren bestaat
eilandjes van Langerhans
hormonen
adrenaline
hormoonstelsel
glycogeen

Slide 3 - Drag question

Wat is positieve terugkoppeling?
A
Regelkring waarin een toename van het resultaat het proces versterkt
B
Regelkring waarin een toename van het resultaat het proces verzwakt
C
Regelkring waarin een toename van het resultaat een remming van het proces veroorzaakt
D
Regelkring waarin een toename van het resultaat een toename van het proces veroorzaakt

Slide 4 - Quiz

Bij welke zenuwcel loopt de
impuls van het CZ naar
een spier of klier?
A
gevoelszenuwcel
B
schakelcel
C
bewegingszenuwcel

Slide 5 - Quiz

Wat gebeurt er in de actiefase,
depolarisatie (3) als een impuls
wordt doorgegeven?


A
Door stimulering openen extra Na+ poorten
B
Na+ kanaal gaat open
C
K+ kanaal gaat open
D
Na+ en K+ poorten gesloten

Slide 6 - Quiz

Wat is een impuls?
A
Een signaal uit de omgeving
B
Een elektrisch signaal in de huid
C
Soort elektrische signalen die zenuwcellen kunnen ontvangen, geleiden en doorgeven
D
Invloed uit het milieu op een organisme

Slide 7 - Quiz

De impuls kan doorgegeven worden van zenuwcel.....
A
A naar B
B
B naar A
C
van A naar B en terug

Slide 8 - Quiz

Het orthosympatische zenuwstelsel is een onderdeel van het ... zenuwstelsel.

A
autonome
B
animale
C
perifere
D
brain crash

Slide 9 - Quiz

Waaruit bestaat het centraal zenuwstelsel?
A
Hartslag
B
Grote hersenen, de kleine hersenen en de hersenstam
C
Grote Hersenen
D
Grote hersenen, de kleine hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg

Slide 10 - Quiz

Zintuig = Receptor
Spier = effector
Centraal zenuwstelsel
Motorische zenuwcel
Sensorische zenuwcel

Slide 11 - Drag question

sensorische zenuwcel
cellichaam van sensorische zenuwcel
schakelcel
motorische zenuwcel
spier
synaps

Slide 12 - Drag question

Sleep ieder onderdeel naar de juiste plek.
Axon
Dendriet
Cellichaam
Synaps
Myelineschede

Slide 13 - Drag question

Wat zijn antagonisten?
A
Spieren waarvan de samentrekking geen tegengesteld effect hebben
B
Spieren waarvan de uitstrekking een tegengesteld effect heeft
C
Spieren waarvan de samentrekking een tegengesteld effect heeft

Slide 14 - Quiz