Tekstverbanden en signaalwoorden schema ingevuld + oefenen Woots
Slide 2 - Slide
Vandaag
Doelen: - Lezen H3: Ik kan opsommingen, tegenstellingen en voorbeelden herkennen aan de hand van signaalwoorden. - Lezen H4: Ik kan tijdsvolgorde, oorzaak-gevolg en voorwaarden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Slide 3 - Slide
Lezen H3: Verbanden en signaalwoorden (1)
In teksten hebben zinnen en alinea’s met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt.
Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen. Er zijn verschillende soorten verbanden.
Slide 4 - Slide
Opsomming
Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, bovendien, tevens, daarnaast, ten slotte, en. Je kunt een opsomming ook herkennen aan opsommingstekens, zoals een dubbele punt (:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•).
Bijvoorbeeld:
Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.
Slide 5 - Slide
Een voorbeeld (toelichting)
Een voorbeeld (toelichting) herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere, ter illustratie. Een voorbeeld of toelichting volgt vaak na een algemene uitspraak.
Bijvoorbeeld:
Je kunt afspraken voor een reis laten vastleggen in een reisovereenkomst. Denk aan het aantal excursies dat je per week wilt doen.
Slide 6 - Slide
Tegenstelling
Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant, daarentegen.
Bijvoorbeeld:
Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar niet elke klus is aantrekkelijk of levert genoeg geld op.
Slide 7 - Slide
Lezen H4: Verbanden en Signaalwoorden (2)
De verbanden die we in H4 leren zijn:
Een tijdsvolgorde (chronologie) Een oorzaak - gevolg Een voorwaarde
Kan iemand een voorbeeld geven van deze verbanden?
Slide 8 - Slide
Chronologisch verband
Een tijdsvolgorde (chronologie) herken je aan signaalwoorden zoals:
– Eerst bereikten de Nederlandse voetbalvrouwen de kwartfinale, daarna gingen ze door naar de halve finale en vervolgens wisten ze de finale te winnen!
Slide 9 - Slide
Oorzaak - gevolg
Een oorzaak – gevolg herken je aan signaalwoorden zoals: daardoor, doordat, zodat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van.
Bijvoorbeeld:
– Doordat Ilse een enge film had gekeken, durfde ze niet meer in het donker te fietsen.
Oorzaak: een enge film kijken.
Gevolg: niet meer in het donker durven fietsen.
Slide 10 - Slide
Voorwaarde
Een voorwaarde herken je aan signaalwoorden zoals: als … (dan), indien, tenzij, mits.
Bijvoorbeeld:
– Als Jasper anders en beter gaat leren, dan gaat hij dit jaar nog over.
Jasper móét dus anders en beter gaan leren als hij dit jaar nog over wil gaan. De voorwaarde is dus: anders en beter gaan leren.
Slide 11 - Slide
Alle verbanden uit H3 en H4
Een opsomming Een voorbeeld (toelichting) Een tegenstelling Een tijdsvolgorde (chronologie)
Een oorzaak - gevolg
Een voorwaarde
Slide 12 - Slide
Alle verbanden uit H3 en H4
Een opsomming Een voorbeeld (toelichting) Een tegenstelling Een tijdsvolgorde (chronologie)
Een oorzaak - gevolg
Een voorwaarde Lezen H3: Maken opdracht 3
Lezen H4: Maken opdracht 3
timer
30:00
Slide 13 - Slide
Alle verbanden uit H3 en H4
Een opsomming Een voorbeeld (toelichting) Een tegenstelling Een tijdsvolgorde (chronologie)
Een oorzaak - gevolg
Een voorwaarde
Oefenen online opdracht 5, 2x (h3+4)
timer
30:00
Slide 14 - Slide
woots.nl
oefenen - maak de toets
Slide 15 - Slide
Opsomming
Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, bovendien, tevens, daarnaast, ten slotte, en. Je kunt een opsomming ook herkennen aan opsommingstekens, zoals een dubbele punt (:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•). Bijvoorbeeld:
Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.
Slide 16 - Slide
Voorbeelden
Een voorbeeld (toelichting) herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere, ter illustratie. Een voorbeeld of toelichting volgt vaak na een algemene uitspraak. Bijvoorbeeld:
Je kunt afspraken voor een reis laten vastleggen in een reisovereenkomst. Denk aan het aantal excursies dat je per week wilt doen.
Slide 17 - Slide
Tegenstelling
Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant, daarentegen. Bijvoorbeeld:
Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar niet elke klus is aantrekkelijk of levert genoeg geld op.
Slide 18 - Slide
Verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Toelichtend verband
Signaalwoord
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, verder, bovendien, ten slotte (1, 2, 3)