3k - les 13 Lezen H3 en Lezen H4

Welkom 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Welkom 

Slide 1 - Slide

Terugblik
Tekstverbanden en signaalwoorden 
schema ingevuld + oefenen Woots

Slide 2 - Slide

Vandaag
Doelen:
- Lezen H3: Ik kan opsommingen, tegenstellingen en voorbeelden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
- Lezen H4: Ik kan tijdsvolgorde, oorzaak-gevolg en voorwaarden herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 3 - Slide

Lezen H3: Verbanden en signaalwoorden (1)
In teksten hebben zinnen en alinea’s met elkaar te maken.
Ze houden verband met elkaar.
Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt.
Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen.
Er zijn verschillende soorten verbanden.

Slide 4 - Slide

Opsomming
Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, bovendien, tevens, daarnaast, ten slotte, en. Je kunt een opsomming ook herkennen aan opsommingstekens, zoals een dubbele punt (:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•). 

Bijvoorbeeld:
Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.

Slide 5 - Slide

Een voorbeeld (toelichting)
Een voorbeeld (toelichting) herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere, ter illustratie.
Een voorbeeld of toelichting volgt vaak na een algemene uitspraak.

Bijvoorbeeld:
Je kunt afspraken voor een reis laten vastleggen in een reisovereenkomst. Denk aan het aantal excursies dat je per week wilt doen.

Slide 6 - Slide

Tegenstelling
Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant, daarentegen

Bijvoorbeeld:
Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar niet elke klus is aantrekkelijk of levert genoeg geld op.

Slide 7 - Slide

Lezen H4: Verbanden en Signaalwoorden (2)
De verbanden die we in H4 leren zijn:

Een tijdsvolgorde (chronologie)
Een oorzaak - gevolg
Een voorwaarde


Kan iemand een voorbeeld geven van deze verbanden?

Slide 8 - Slide

Chronologisch verband
Een tijdsvolgorde (chronologie) herken je aan signaalwoorden zoals:
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, dadelijk, terwijl, intussen, tijdens, inmiddels, sinds. 

Bijvoorbeeld:
– Eerst bereikten de Nederlandse voetbalvrouwen de kwartfinale, daarna gingen ze door naar de halve finale en vervolgens wisten ze de finale te winnen!

Slide 9 - Slide

Oorzaak - gevolg
Een oorzaak – gevolg herken je aan signaalwoorden zoals: daardoor, doordat, zodat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van

Bijvoorbeeld:
– Doordat Ilse een enge film had gekeken, durfde ze niet meer in het donker te fietsen.
Oorzaak: een enge film kijken.
Gevolg: niet meer in het donker durven fietsen.

Slide 10 - Slide

Voorwaarde
Een voorwaarde herken je aan signaalwoorden zoals: als … (dan), indien, tenzij, mits. 

Bijvoorbeeld:
– Als Jasper anders en beter gaat leren, dan gaat hij dit jaar nog over.
Jasper móét dus anders en beter gaan leren als hij dit jaar nog over wil gaan. De voorwaarde is dus: anders en beter gaan leren.

Slide 11 - Slide

Alle verbanden uit H3 en H4
Een opsomming
Een voorbeeld (toelichting)
Een tegenstelling
Een tijdsvolgorde (chronologie)
Een oorzaak - gevolg
Een voorwaarde

Slide 12 - Slide

Alle verbanden uit H3 en H4
Een opsomming
Een voorbeeld (toelichting)
Een tegenstelling
Een tijdsvolgorde (chronologie)
Een oorzaak - gevolg                  
Een voorwaarde                        Lezen H3: Maken opdracht 3
                                                          Lezen H4: Maken opdracht 3

timer
30:00

Slide 13 - Slide

Alle verbanden uit H3 en H4
Een opsomming
Een voorbeeld (toelichting)
Een tegenstelling
Een tijdsvolgorde (chronologie)
Een oorzaak - gevolg                  
Een voorwaarde                        
                                                        Oefenen online opdracht 5, 2x (h3+4)
timer
30:00

Slide 14 - Slide

woots.nl
oefenen - maak de toets 

Slide 15 - Slide

Opsomming
Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, bovendien, tevens, daarnaast, ten slotte, en. Je kunt een opsomming ook herkennen aan opsommingstekens, zoals een dubbele punt (:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•). Bijvoorbeeld:
Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.

Slide 16 - Slide

Voorbeelden
Een voorbeeld (toelichting) herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere, ter illustratie. Een voorbeeld of toelichting volgt vaak na een algemene uitspraak. Bijvoorbeeld:
Je kunt afspraken voor een reis laten vastleggen in een reisovereenkomst. Denk aan het aantal excursies dat je per week wilt doen.

Slide 17 - Slide

Tegenstelling
Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant, daarentegen. Bijvoorbeeld:
Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar niet elke klus is aantrekkelijk of levert genoeg geld op.

Slide 18 - Slide

Verband

Opsommend verband



Tegenstellend verband


Toelichtend verband
Signaalwoord

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, verder, bovendien, ten slotte (1, 2, 3)

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen

bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere
Maken: opdracht 4
Lezen H3
timer
15:00

Slide 19 - Slide

Schema
Zorg dat je het schema gebruikt tijdens het leren voor de PWW 2

Slide 20 - Slide

woots.nl

Slide 21 - Slide

Vul het schema verder in.
Verbanden en signaalwoorden

Kijk naar de theorie in het boek/chromebook(naslag)
timer
15:00

Slide 22 - Slide