Les 4 Spaans

Spaans les 4
1 / 13
next
Slide 1: Slide
ProjectBasisschoolGroep 6,7

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Spaans les 4

Slide 1 - Slide

Eens kijken hoe goed jullie de Spaanse woordjes kennen...

Slide 2 - Slide

Schoolopdrachten vorige keer
* Woorden 'knutselen' en 'feest':
Oefen met het opschrijven van de woorden die je deze week hebt geleerd.
Pak een kaartje. Kijk hoe je het woord schrijft. Leg het kaartje op de kop. Schrijf het woord op in je schrift. Controleer daarna of je het woord goed hebt geschreven. En ga door totdat alle kaartjes op zijn.

* Leer de woorden met de flitskaartjes.
Je leert  de woorden bij de thema's knutselen en feest.
                                                                              Denk aan de tips: 

Je hebt weer twee weken de tijd, plan het goed!

Slide 3 - Slide

In deze les...
  • herhalen we de uitspraak van woorden.
  • leren we woorden die te maken hebben met het thema
    'alledaagse voorwerpen'.
  • leren we het werkwoord 'hebben'.
  • maken we nieuwe flitskaartjes. 
  • spelen we galgje en memory.

Slide 4 - Slide

We herhalen de woorden

Let op de uitspraak...

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Flitskaartjes maken

Slide 7 - Slide

Snelheidsspel
Speel het spel met twee of drie spelers:

  • Aiden en Noortje stapel A
  • Lars, Thomas en Hugo stapel B

Maak een stapel van de kaartjes met de woorden naar beneden.

De jongste speler draait het eerste kaartje om en legt het naast de stapel. Wie als eerst het Spaanse woord weet, mag het kaartje houden. Daarna draait degene die het kaartje heeft geraden het volgende plaatje om.

Wie uiteindelijk de meeste kaartjes heeft, heeft gewonnen.
Tip 1: controleer de antwoorden als jullie niet zeker weten of het antwoord goed is.

Tip 2: weet niemand het woord? Zoek het dan op en leg het kaartje terug op de stapel (onderop).

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Let op! 

In het Spaans wordt het persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, hij, ..) normaal gesproken weggelaten. 
Je gebruikt het alleen als er nadruk op ligt in een zin, bijvoorbeeld: 
‘Híj heeft het!’. 

Slide 10 - Slide

Maak het werkblad

Slide 11 - Slide

Leren

We gaan straks spelletjes spelen, het is wel handig om dan alvast wat nieuwe woorden te kennen.

Slide 12 - Slide

Schoolopdrachten
* Woorden 'alledaagse voorwerpen en werkwoord: hebben':
Oefen met het opschrijven van de woorden die je deze week hebt geleerd.
Pak een kaartje. Kijk hoe je het woord schrijft. Leg het kaartje op de kop. Schrijf het woord op in je schrift. Controleer daarna of je het woord goed hebt geschreven. En ga door totdat alle kaartjes op zijn.

* Leer de woorden met de flitskaartjes.
Je leert  de woorden bij de thema's knutselen en feest.
                                                                              Denk aan de tips: 

Je hebt weer twee weken de tijd, plan het goed!

Slide 13 - Slide