werkwoorden DISK thema Technologie

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema Technologie

werkwoorden

Wat leer je?

Je leert de werkwoorden van het DISK thema technologie

 Je schrijft de juiste werkwoordsvorm.

Regelmatige werkwoorden

Besturen

Dalen

Downloaden

Studeren

Wisselen

Besturen

ik bestuur

jij/u bestuurt

hij/zij bestuurt

wij/zij/jullie besturen

ik/jij/u/hij/zij bestuurde

wij/zij/jullie bestuurden

hij heeft bestuurd

voorbeeldzin:

De chauffeur bestuurt de bus.

Dalen

ik daal

jij/u daalt

hij/zij daalt

wij/zij/jullie dalen

ik/jij/u/hij/zij daalde

wij/zij/jullie daalden

hij is gedaald

voorbeeldzin:

Het vliegtuig daalt langzaam.

Downloaden

ik download

jij/u downloadt

hij/zij downloadt

wij/zij/jullie downloaden

ik/jij/u/hij/zij downloadde

wij/zij/jullie downloadden

hij heeft gedownload

voorbeeldzin:

Ik heb dit programma gisteren gedownload.

Studeren

ik studeer

jij/u studeert

hij/zij studeert

wij/zij/jullie studeren

ik/jij/u/hij/zij studeerde

wij/zij/jullie studeerden

hij heeft gestudeerd

voorbeeldzin:

Zij studeert voor tandarts.

Wisselen

ik wissel

jij/u wisselt

hij/zij wisselt

wij/zij/jullie wisselen

ik/jij/u/hij/zij wisselde

wij/zij/jullie wisselden

hij heeft gewisseld

voorbeeldzin:

Bij de grens moesten we geld wisselen.

Onregelmatige werkwoorden

Bezoeken

Lijken

Onthouden

Stijgen

Uitvinden

Opladen

Bezoeken

ik bezoek

jij/u bezoekt

hij/zij bezoekt

wij/zij/jullie bezoeken

ik/jij/u/hij/zij bezocht

wij/zij/jullie bezochten

hij heeft bezocht

voorbeeldzin:

We hebben gisteren onze familie bezocht.

Lijken

ik lijk

jij/u lijkt

hij/zij lijkt

wij/zij/jullie lijken

ik/jij/u/hij/zij leek

wij/zij/jullie leken

hij heeft geleken

voorbeeldzin:

Jaap lijkt op zijn vader.

Onthouden

ik onthoud

jij/u onthoudt

hij/zij onthoudt

wij/zij/jullie onthouden

ik/jij/u/hij/zij onthield

wij/zij/jullie onthielden

hij heeft onthouden

voorbeeldzin:

Hebben jullie de werkwoorden onthouden?

Stijgen

ik stijg

jij/u stijgt

hij/zij stijgt

wij/zij/jullie stijgen

ik/jij/u/hij/zij steeg

wij/zij/jullie stegen

hij is gestegen

voorbeeldzin:

De gasprijzen zijn gestegen.

Uitvinden

ik vind uit 

jij/u vindt uit 

hij/zij vindt uit 

wij/zij/jullie vinden uit 

ik/jij/u/hij/zij vond uit 

wij/zij/jullie vonden uit 

hij heeft uitgevonden

voorbeeldzin:

Edison heeft de lamp uitgevonden.

Opladen

ik laad op 

jij/u laadt op 

hij/zij laadt op 

wij/zij/jullie laden op 

ik/jij/u/hij/zij laadde op 

wij/zij/jullie laadden op 

hij heeft opgeladen

voorbeeldzin:

Ik heb de accu weer opgeladen.

Vul in (verleden tijd):
(uitvinden)
Hij heeft een handig apparaat ............ .

Vul in (tegenwoordige tijd):
(opladen)
Ik ...... mijn telefoon .... .

Vul in (verleden tijd):
(winnen)
Het Spaanse team ........ de wedstrijd.

Vul in (verleden tijd):
(dalen)
De temperatuur .....deze week.

Vul in (tegenwoordige tijd):
(studeren)
Jasmijn ... elke avond heel lang.

Vul in (verleden tijd):
(wisselen)
Ik ....... een briefje van 10 euro.

Vul in (verleden tijd):
(stijgen)
Het vliegtuig .........

Vul in (verleden tijd):
(onthouden)
Heb jij de lesstof goed ........ ?

Vul in (verleden tijd):
(bezoeken)
Hij heeft zijn buurman vaak ........ .

Vul in (verleden tijd):
(downloaden)
Hij heeft die game gisteren ....... .

Vul in (tegenwoordige tijd):
(besturen)
De chauffeur ...... de bus.

Ik schrijf de juiste werkwoordsvorm.

Nieuws van de week video quiz

😒🙁😐🙂😃