Lezen 2F tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden en signaalwoorden
Leerdoel: 
Dat je tekstverbanden kunt herkennen in teksten.
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Tekstverbanden en signaalwoorden
Leerdoel: 
Dat je tekstverbanden kunt herkennen in teksten.

Slide 1 - Slide

welke tekstdoelen ken je?
A
overtuigen, informeren, instrueren
B
informeren, uitleggen, overhalen
C
amuseren, instrueren, vragen
D
uitleggen, amuseren, gamen

Slide 2 - Quiz

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Titel, inleiding en kern
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Samenvatting, kern en slot
D
Titel, Inleiding en slot

Slide 3 - Quiz

Wat is waar?
A
In de inleiding geef jij je eerste argument
B
In de inleiding geef je de conclusie
C
In de inleiding geef je aan waar het over gaat
D
In de inleiding leg jij je standpunt uit

Slide 4 - Quiz

Wat staat er in het slot
A
conclusie
B
uitleg
C
onderwerp
D
deelonderwerp

Slide 5 - Quiz

Wat zijn deelonderwerpen?
A
alinea's
B
verschillende aspecten van het onderwerp
C
inleiding - middenstuk-slot
D
middenstuk

Slide 6 - Quiz

Lesdoel

Je herkent signaalwoorden en 
je ontdekt verbanden in een tekst

Slide 7 - Slide

Wat weet je over tekstverbanden en signaalwoorden?

Slide 8 - Open question

Wat wil je leren over tekstverbanden en signaalwoorden?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Video

Tekstverbanden
Zinnen en alinea’s staan in een bepaalde volgorde in een tekst en deze hebben iets met elkaar te maken.

De schrijver gebruikt signaalwoorden om te laten zien wát de zinnen en de alinea’s met elkaar te maken hebben.
Een goed opgebouwde tekst heeft logische verbanden tussen de verschillende zinnen en alinea’s.

Vraag: waarom is het handig om tekstverbanden te herkennen?

Slide 11 - Slide

Tekstverbanden

Slide 12 - Slide

Tekstverbanden
Opsomming
Oorzaak-gevolg
Redengevend
Conclusie
Tegenstelling
Tijd (chronologisch)
Voorbeeld

Slide 13 - Slide

Zie de verschillen!

Slide 14 - Slide

Signaalwoorden
Want, geeft een reden aan. Je kunt hier ook ‘namelijk’ gebruiken.
Maar, geeft een tegenstelling aan, net als bijvoorbeeld ‘echter’.
Ook duidt op een opsomming, net als en.
Vast niet meer geeft een min of meer logisch gevolg aan.
Kortom, vat de tekst heel mooi samen. ‘Al met al’ was een mooi alternatief geweest.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

opsomming
tegenstelling
reden/ argument
conclusie
kortom
ten eerste
omdat
want
dus
hoewel
vervolgens
echter

Slide 17 - Drag question

Ik heb ruim een uur gesport, toch ben ik niet moe.

Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
Ruim
B
Niet
C
Ik
D
Toch

Slide 18 - Quiz

Tekstverbanden: Oorzaak of reden
Een oorzaak heeft een gevolg, je hebt daar geen invloed op. Dit geldt alleen voor dingen, niet voor mensen.

Een reden gebruik je alleen bij mensen, als ze iets te kiezen hebben.

Slide 19 - Slide

Tekstverbanden: Aanleiding of doel-middel
Een aanleiding is een gebeurtenis, dat wat iets in beweging zet.

Als je iets wilt bereiken (doel) en je gebruikt daar iets anders voor (middel) dan is dat doel-middel.


Slide 20 - Slide

Kies het juiste tekstverband: 

doel-middel 
reden
oorzaak
aanleiding

Slide 21 - Slide

Vanwege het lawinegevaar konden we niet gaan skiën. Hier is sprake van een .....

Slide 22 - Open question

De spoorbomen zijn gesloten dus we kunnen niet oversteken. Hier is sprake van een....

Slide 23 - Open question

Aangezien ik Anna niet zo aardig vind, heb ik weinig zin om naar dat feestje te gaan. Hier is sprake van een.....

Slide 24 - Open question

Om mijn Engels te verbeteren, gebruik ik een online cursus Engels. Hier is sprake van ....

Slide 25 - Open question

Theorie!
Nu Nederlands online/ Formuleren 
2.2 Signaalwoorden 
 Lezen 
2.3 Signaalwoorden

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Check


Je kunt signaalwoorden herkennen

Je kunt het tekstverband benoemen

Slide 36 - Slide

Succes!

Slide 37 - Slide

Signaalwoorden: Eerst, daarna, vervolgens horen bij:
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijd (chronologisch)

Slide 39 - Quiz

signaalwoorden voor een tegenstelling:
A
zoals
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen

Slide 40 - Quiz

Signaalwoorden voor tijdsvolgorde
A
eerst, daarna, nadat
B
toen, maar, omdat

Slide 41 - Quiz

Tekstverbanden en signaalwoorden horen bij elkaar.
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 42 - Quiz

De schrijver gebruikt bij het beschrijven van stappen de signaalwoorden eerst, vervolgens, daarna en tenslotte.
Met deze signaalwoorden wordt .. ...... beschreven.
A
Tegenstelling
B
Opsomming

Slide 43 - Quiz

Maar, toch, hoewel, daarentegen: deze signaalwoorden geven het volgende verband aan:
A
Reden(gevend)
B
Opsomming
C
dit zijn geen signaalwoorden
D
Tegenstelling

Slide 44 - Quiz

Bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, onder andere...
Signaalwoorden horen bij:

A
Tijd (chronologisch)
B
Voorbeeld
C
Opsomming

Slide 45 - Quiz

Als je een tekst leest, kijk je dan ook naar de tekstverbanden?
A
Ja
B
Nee
C
Moet ik misschien is gaan doen..
D
Soms

Slide 46 - Quiz