2HV Lezen H1, H2, H3 Herhaling

Welkom 2F!
Pak je leesboek er vast bij.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 2F!
Pak je leesboek er vast bij.

Slide 1 - Slide

Deze les...
- Stil lezen
- Lesdoelen doornemen
- Herhaling Lezen klas 1 en H1, H2, H3
- Eventueel: Kahoot Lezen H1, H2, H3

Slide 2 - Slide

Stil lezen
Pak je boek
en ga
lekker lezen.

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
- Ik ken de stof van Lezen klas 1.
- Ik ken de stof van Lezen H1, H2, H3

Slide 4 - Slide

Toetsweek (donderdag 6 juli)
Lezen klas 1: H1-H6
Lezen H1: Hoofd- en bijzaken en kernzinnen, blz. 12
Lezen H2: Tekstverbanden en signaalwoorden (1), blz. 42
Lezen H3: Tekstverbanden en signaalwoorden (2), blz. 72
Lezen H4: Feiten, meningen en argumenten, blz. 102
Lezen H5: Kritisch lezen, blz. 132
Lezen H6: Tekst en publiek, blz. 162

Slide 5 - Slide

Lezen klas 1:
Weten:
- Wat bedoeld wordt met het onderwerp van een tekst.
- Wat bedoeld wordt met deelonderwerpen.
- Wat bedoeld wordt met de inleiding en het slot van een tekst.
- Wat bedoeld wordt met de hoofdgedachte van een tekst.
- Welke signaalwoorden horen bij het chronologische,    
   opsommende, tegenstellende en toelichtende tekstverband.

Slide 6 - Slide

Wat wordt bedoeld met het onderwerp van een tekst?

Slide 7 - Open question

Wat wordt bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?
A
Eén of enkele woorden die aangeven waar de tekst over gaat.
B
Een vraag over het onderwerp van de tekst.
C
Eén volledige zin die het belangrijkste weergeeft wat de schrijver wil zeggen.
D
Een korte samenvatting van de tekst.

Slide 8 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een chronologisch tekstverband?
A
Ten eerste, ten tweede, daarnaast, ook
B
Maar, daarentegen, toch, echter
C
Neem nou, denk aan, zoals, bijvoorbeeld
D
Toen, straks, in 2021, later

Slide 9 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een toelichtend tekstverband?
A
Ten eerste, ten tweede, daarnaast, ook
B
Maar, daarentegen, toch, echter
C
Neem nou, denk aan, zoals, bijvoorbeeld
D
Toen, straks, in 2021, later

Slide 10 - Quiz

Lezen H1, blz. 12-17
Weten:
- Wat hoofdzaken en bijzaken zijn.
- Wat bedoeld wordt met voorkeursplaatsen.
- Wat kernzinnen zijn.

Slide 11 - Slide

Wat wordt bedoeld met hoofdzaken?
A
De belangrijkste informatie van een tekst
B
Een samenvatting van een tekst
C
De minder belangrijke informatie van een tekst
D
De inleiding en het slot

Slide 12 - Quiz

Waar vind je vaak de kernzin van een alinea?

Slide 13 - Open question

Lezen H2, blz. 42-47
Weten:
- Wat tekstverbanden zijn.
- Welke signaalwoorden bij een concluderend verband horen.
- Welke signaalwoorden bij een redengevend verband horen.
- Welke signaalwoorden bij een oorzakelijk verband horen.

Slide 14 - Slide

Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?

Slide 15 - Open question

Welke signaalwoorden horen bij een concluderend verband?
A
omdat, daarom, dus, want
B
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door
C
maar, echter, toch, daarentegen
D
dus, daarom, kortom, al met al

Slide 16 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een redengevend verband?
A
omdat, daarom, dus, want
B
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door
C
maar, echter, toch, daarentegen
D
dus, daarom, kortom, al met al

Slide 17 - Quiz

Lezen H3, blz. 72-77
Weten:
- Wat tekstverbanden zijn.
- Welke signaalwoorden bij een doel-middelverband horen.
- Welke signaalwoorden bij een vergelijkend verband horen.
- Welke signaalwoorden bij een samenvattend verband horen.

Slide 18 - Slide

Welke signaalwoorden horen bij een vergelijkend verband?
A
opdat, zodat, om te, door middel van
B
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door
C
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
D
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals

Slide 19 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een doel-middelverband?
A
opdat, zodat, om te, door middel van
B
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door
C
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
D
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals

Slide 20 - Quiz

Waar/hoe kan ik leren?
- Neem de theorie uit het boek door.
- Bekijk de filmpjes over de theorie online.
- Herhaal opdrachten uit het boek.
- Maak de extra opdrachten in de online methode.
- Kijk je gemaakte werk (online/op papier) heel goed na!

Slide 21 - Slide

Tijd over?
Kahoot Lezen H1, H2, H3!

Log in met je eigen naam.

Slide 22 - Slide