mijn vrije tijd 15/3

Welke dag is het vandaag?
Datum?
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NT2Buitengewoon secundair onderwijs

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Welke dag is het vandaag?
Datum?

Slide 1 - Slide

Dinsdag 15 maart

Slide 2 - Slide

Hoe voel je je?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 3 - Poll

Welk vak is het nu?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Neem je boek + pen + laptop
timer
4:00

Slide 6 - Slide

Dit ga je doen.
  1. We gaan vertellen over de dag
  2. We gaan goede zinnen maken.
  3. We gaan nieuwe woorden oefenen.
  4. We gaan goede zinnen schrijven.

Slide 7 - Slide

Dagen van de week?

Slide 8 - Mind map

vrijdag, ......., zondag
A
vrijdag
B
zaterdag
C
maandag
D
dinsdag

Slide 9 - Quiz

woensdag, ......., vrijdag
A
maandag
B
dinsdag
C
donderdag
D
zondag

Slide 10 - Quiz

dinsdag, ......, donderdag.

Slide 11 - Open question

zaterdag, ......, maandag .

Slide 12 - Open question

vrijdag, ......, maandag.

Slide 13 - Open question

vrijdag en zaterdag is het weekend.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Wat is dit? 

Slide 15 - Slide

boksen
zingen
dansen
lezen
bidden
voetballen
zwemmen

Slide 16 - Drag question

shoppen
koken
slapen
cricket spelen
naar school gaan
tennissen
eten

Slide 17 - Drag question

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Welke woorden
hoor je?

Slide 20 - Open question

Wie gaat dit weekend winkelen?

Slide 21 - Open question

Wat gaat Nina dit weekend doen?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

winkelen
A
B
C

Slide 24 - Quiz

huiswerk maken
A
B
C

Slide 25 - Quiz

Wat ga jij dit weekend doen?
A
B
C

Slide 26 - Quiz

Nu jij!

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Ik ga ...

Slide 29 - Slide

Ik ga ...

Slide 30 - Slide

Ik ga ...

Slide 31 - Slide

Ik ga ...

Slide 32 - Slide

Ik ga ...

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Ik ga boodschappen doen met...

Slide 35 - Slide

Ik ga ...

Slide 36 - Slide

Ik ga ...

Slide 37 - Slide

Ik ga ...

Slide 38 - Slide

TAAK: wat doe jij op ... ?
1. SCHRIJF 10 tot 15 goede zinnen.

2. SCHRIJF ook:
--> wanneer doe je dit? (vandaag, morgen, zaterdag ...)
--> hoe laat doe je dit? (om 10 uur, om half negen ...)
--> waar doe je dit? (in Brugge, in de fitness, in de winkel ...)
--> met wie doe je dit? (met mijn vrienden, met mijn broer ...)

Slide 39 - Slide