Repaso gramática 4V

Repaso gramática deel 2
  • Werkwoorden met een onregelmatige  ik-vorm
  • Werkwoorden die eindigen op  -ecer, -ocer, -ucir
  • Werkwoorden met klinkerwisseling van  e-->i (pedir)
  • Werkwoorden met klinkerwisseling en  e-->ie (empezar)
  • Werkwoorden van o->ue (dormir, jugar)
  • HH gerundio, pretérito perfecto, bijv nw
1 / 35
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Repaso gramática deel 2
  • Werkwoorden met een onregelmatige  ik-vorm
  • Werkwoorden die eindigen op  -ecer, -ocer, -ucir
  • Werkwoorden met klinkerwisseling van  e-->i (pedir)
  • Werkwoorden met klinkerwisseling en  e-->ie (empezar)
  • Werkwoorden van o->ue (dormir, jugar)
  • HH gerundio, pretérito perfecto, bijv nw

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

¿Y ahora?
Maken oefenmateriaal grammatica onregelmatige werkwoorden
Teams-->gramática-->onregelmatige werkwoorden ej. 1
Después: quizvragen onregelmatige werkwoorden

Slide 8 - Slide

Quizvragen onregelmatige werkwoorden

Slide 9 - Slide

Yo…………………….. (preferir) dar clases en el colegio.
A
prefero
B
prefiero
C
prefiere

Slide 10 - Quiz

Anouk……………………..(empezar) a las ocho de noche.

A
empiezas
B
empiezo
C
empieza
D
empeza

Slide 11 - Quiz

Lisanne y yo……………………………..(empezar) a bailar salga.
A
empiezamos
B
empezamos
C
empezais
D
empiezáis

Slide 12 - Quiz

Moritz……………………….(tener) 14 años.
A
tengo
B
tienes
C
tene
D
tiene

Slide 13 - Quiz

Repetición gerundio
  •  Hoe zeg je in het Spaans wat iemand aan het doen is?
  • Welk werkwoord heb je nodig?
  • welke uitgangen plak je achter de stam?

Slide 14 - Slide



In het Nederlands gebruik je aan het + infinitief
(ik ben aan het schrijven)


In het Spaans gebruik je een vorm van estar+ 
de stam + ando/iendo
(estoy  escribiendo)

Slide 15 - Slide

de vervoeging van estar
yo estoy
tú estás
él/ella/usted está

nosotros estamos
vosotros estáis
ellos/ellas están

Slide 16 - Slide

¿Qué estás haciendo? betekent ...
A
Wat doe je?
B
Wat ben je aan het doen?
C
Wat maak je?
D
Wat ben je aan het maken?

Slide 17 - Quiz

¿Qué está haciendo el niño? (llorar=huilen)
A
El niño está lloriendo
B
El niño está lloriando
C
El niño está llorando
D
El niño está llorar

Slide 18 - Quiz

llorar
De stam is    ( llorar - ar = ) llor
Werkwoorden op -ar krijgen de uitgang - ando
Dus: llor + ando = llorando

Slide 19 - Slide

¿Qué está haciendo?
(comer)
A
está comando
B
está comendo
C
está comindo
D
está comiendo

Slide 20 - Quiz

comer
De stam is (comer - er ) com
Werkwoorden op - er krijgen de uitgang -iendo
Dus com + iendo = comiendo

Slide 21 - Slide

¿Qué está haciendo esta niña? (escribir = schrijven)
A
Está escribiando.
B
Está escribando.
C
Está ecribendo
D
Está escribiendo.

Slide 22 - Quiz

escribir
De stam is (escribir - ir) escrib
Werkwoorden op -ir krijgen de uitgang -iendo
Dus escrib + iendo = escribiendo

Slide 23 - Slide

De klinkerwisseling van -e naar -i komt ook voor in de gerundio:


medir > midiendo
pedir > pidiendo
decir > diciendo

Slide 24 - Slide

Quizvragen bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Slide

Vul de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:
María tiene unos pantalones (rojo)

Slide 26 - Open question

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in deze zin:
Tengo un coche (naranja)
A
naranjo
B
naranja

Slide 27 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in deze zin
A
Tengo deberes muchos
B
Tengo mucho deberes
C
Tengo muchos deberes
D
Tengos muchos deberes

Slide 28 - Quiz

Herhaling pretérito perfecto/voltooid tegenwoordige tijd

Slide 29 - Slide

Voltooide deelwoorden zijn...
A
hablido - comido - vivido
B
hablido - comido - vivido
C
hablado - comedo - vivido
D
hablado - comido - vivido

Slide 30 - Quiz

Noem vier onregelmatige werkwoorden in de presente perfecto en geef de vervoeging.
 Schrijf het voltooid deelwoord (zonder hulpww) op van:
1. Descansar:                5: Contar:
2. pensar:                     6 : poder:
3. querer:                      7:  volar:
4. preferir:                    8: dormir:

Slide 31 - Open question

Geef de 1ste pers.enkv in de perfecto van llegar

Slide 32 - Open question


Presente perfecto
1. Nina...........................(caminar) por las playas de Cádiz.
2. Chris y Robert..........................(ver) cosas muy bonitas en sus vacaciones.
3. Hoy...........................(perder-yo)  mis libros.  
4. ¿Tú...........................(hacer) los deberes en LessonUP?.
5. Joep siempre............................(vivir) en Holanda.
6..Hannelore. y yo...........................(escribir) las respuestas del examen en un su cuaderno.

Slide 33 - Open question

Hoe zeg je in het Spaans:
A. hij heeft gehad....................... clases muy temprano. (tener)
B. zij heeft gezien....................... cosas muy bonitas. (ver)
C. jullie hebben geschreven................... todo en el examen. (escribir)

Slide 34 - Open question

Leer voor de herkansing het hele boekje!!

De presente perfecto
Bijvoeglijk naamwoord
De gerundio
Vraagzinnen en vraagwoorden!!
Aanwijzend voornaamwoord
Onregelmatige werkwoorden UIT JE HOOFD LEREN
Wederkerende werkwoorden, klinkerwisselingen, onregelmatige ik-vorm etc


Slide 35 - Slide