PV, VD en OD

Werkwoordspelling
persoonsvorm (pv)
voltooid deelwoord (vd)
onvoltooid deelwoord (od)
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling
persoonsvorm (pv)
voltooid deelwoord (vd)
onvoltooid deelwoord (od)

Slide 1 - Slide

Geeft aan dat de handeling al klaar is.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 2 - Quiz

Kan van tijd veranderen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 3 - Quiz

past zich aan aan het getal van de zin.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 4 - Quiz

Geeft aan dat de handeling nog niet klaar is/ nog bezig is.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 5 - Quiz

Staat altijd in een zin met een vorm van 'hebben, zijn of worden'.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 6 - Quiz

Welke spellingregel hoort er bij het voltooid deelwoord?

Slide 7 - Open question

Welke spellingsregel hoort er bij de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 8 - Open question

Welke uitzondering hoort er bij deze regel?

Slide 9 - Open question

Welke spellingsregel hoort er bij de persoonsvorm verleden tijd?

Slide 10 - Open question

Welke spellingsregel hoort er bij het onvoltooid deelwoord?

Slide 11 - Open question

Johan BESTELT aan de bar een kopje koffie.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Mijn vader VERFT de muur van zijn kamer knal rood.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 13 - Quiz

LACHEND kwam het kleine meisje de klas binnen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Tijdens het feest SCHREEUWDE Carola hard door de microfoon.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

De schouwburg heeft vorige week nog met poster GEADVERTEERD.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

Huiswerk morgen
Vul het werkblad in. 
Geef aan om welke werkwoordsvorm (pv, vd, od) het gaat en noteer het werkwoord in de juiste spelling.

Slide 17 - Slide