8.4 Veranderende ecosystemen

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 8.4 Veranderende ecosystemen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 8.4 Veranderende ecosystemen

Slide 1 - Slide

Eerst kort herhaling vorige les
De stikstofkringloop

Slide 2 - Slide

Welke N-bevattende stof nemen alle planten op?
A
nitraat
B
nitriet
C
ammonium
D
DNA

Slide 3 - Quiz

Uit welke twee bacteriën bestaan de nitrificerende bacteriën?
A
Urobacterie & nitrietbacterie
B
Nitrietbacterie & nitraatbacterie
C
Nitraatbacterie & Denitrificerende bacterie
D
Denitrificerende bacterie & Fixatiebacterie

Slide 4 - Quiz

Leerdoel 8.4
  • Je beschrijft de opeenvolgende stadia van een successie.
  • Je legt de factoren die successie beïnvloeden en de rol van natuurbeheer uit.
  • Je beschrijft de invloed van exoten op bestaande ecosystemen.



Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Intraspecifieke concurrentie.
  • concurrentie om natuurlijke hulpbronnen tussen individuen van dezelfde soort.
  • Er kan concurrentie zijn om: voedsel, ruimte, nestgelegenheid, partners, schuilplaatsen, water enz.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

lange termijn niet, want:
 ->  meer tonijn  -> wordt er meer makreel gegeten -> wordt minder kleine visjes gegeten -> groeien flink -> eten teveel kleine garnaalachtigen -> explosieve groei eencellig leven bijv. algen -> 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

reducenten breken organische stof af tot anorganische stof

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

biomassa is altijd alle droge stof dus zonder het water. Deze is koolstof houdend en komt dus vanuit de CO2 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Koeienmest bevat ureum en ammoniak dit zijn  stikstofhoudende stoffen en N is een belangrijke bouwstof voor eiwitten die nodig zijn om te groeien

Slide 21 - Slide

Begrippen in bs 8.4
  • Pioniersoorten
  • Pionierstadium
  • Climaxstadium
  • (Primaire en secundaire) successie
  • Subclimaxstadium


Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Subclimaxstadium










De biodiversiteit is hoger in het subclimax stadium: streven bij natuurbeheer
Climaxstadium
  • laatste stadium na successie, waarbij abiotische factoren en soortensamenstelling min of meer constant zijn De populaties zijn in evenwicht, de diversiteit is hoog en het ecosysteem is stabiel.
pioneerecosysteem
  • ecosysteem dat als eerste ontstaat in een gebied, waar geen of vrijwel geen leven was
subclimaxstadium
  • stadium dat vooraf gaat aan het climaxstadium, maar bevat vaak meer bijzondere soorten dan in een climaxstadium

Slide 24 - Slide

Successie

Slide 25 - Slide

Successie
  1. Pioniersoort: heeft ruime tolerantie voor veel abiotische factoren
  2. Successie: opeenvolging van levensgemeenschappen dankzij natuurlijke processen
  3. Subclimaxstadium: waar een ecosysteem soms blijft hangen door een biotische factor of beheer
  4. Climaxstadium: laatste fase van successie waarbij zich amper nieuwe soorten vestigen

Slide 26 - Slide

Exoten
  • Soorten afkomstig uit een ander gebied die zich vestigen in een ecosysteem
Plaagorganismen:
  • exoten die zich snel uitbreiden ten koste van andere organismen.
  • Invasieve exoot: brengt een ernstige verstoring teweeg in het ecosysteem

Slide 27 - Slide

Exoten voorbeelden

Slide 28 - Slide

De zon heeft het meeste invloed op..
A
een climaxstadium
B
een pioniersstadium

Slide 29 - Quiz

In welk stadium heb je meer interspecifieke concurrentie?
A
subclimaxstadium
B
climaxstadium
C
pioniersstadium

Slide 30 - Quiz

Hier heb je veel humus:
A
pioniersstadium
B
climaxstadium

Slide 31 - Quiz

Het stabielst is een ecosysteem in het...:
A
climaxstadium
B
subclimaxstadium
C
pioniersstadium
D
zuidelijk halfrond

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Video