MH1 - herhaling pvtt + opdr 4, 5, 6 blz. 37

Werkwoordspelling
werkwoordspelling
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling
werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

persoonsvorm
tegenwoordige tijd

Slide 2 - Mind map

Welke drie manieren weet je om de persoonsvorm te spellen?

Slide 3 - Open question

Je weet niet zeker of een werkwoord op een -t eindigt, wat kan je doen?

Slide 4 - Open question

Tegen welke problemen liep je aan bij het maken van je huiswerk?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Opdracht 4 blz. 37

Slide 8 - Slide

Morgen leid/leidt de treinstaking vast op veel scholen tot lege lokalen.
A
leid
B
leidt

Slide 9 - Quiz

Rijd/Rijdt je broer al lang op die opgevoerde brommer?
A
Rijd
B
Rijdt

Slide 10 - Quiz

Misschien word/wordt je wel eerste bij die talentenjacht.
A
word
B
wordt

Slide 11 - Quiz

Houd/Houdt de keeper van jouw elftal weleens een penalty tegen?
A
Houd
B
Houdt

Slide 12 - Quiz

Ik benijd/benijdt je echt om je mooie rode krullen!
A
benijd
B
benijdt

Slide 13 - Quiz

Vind/Vindt jij Dotan ook zo'n leuke zanger?
A
Vind
B
Vindt

Slide 14 - Quiz

Opdracht 5 blz. 37
Kies een zin uit en typ die bij de volgende vraag.

Slide 15 - Slide

Maak zinnen in de tegenwoordige tijd enkelvoud met de volgende werkwoorden. Elke zin heeft tenminste 5 woorden.
afzeggen - inzenden - langskomen - nadoen - vasthouden - wegsturen

Slide 16 - Open question

Opdracht 6 blz. 37

Slide 17 - Slide

Relletjes bij voetbalwedstrijden ... (voorkomen) helaas vaak.
A
komen ... voor
B
voorkomen
C
komt ... voor
D
voorkomt

Slide 18 - Quiz

Door hard te remmen ... (voorkomen) de automobilist een ongeluk.
A
komen ... voor
B
voorkomen
C
komt ... voor
D
voorkomt

Slide 19 - Quiz

... (Overdrijven) je niet een beetje met die verhalen over je nieuwe vriendje?
A
Overdrijf
B
Drijf over
C
Overdrijft
D
Drijft over

Slide 20 - Quiz

Tot grote vreugde van de sportdagcommissie ... (overdrijft) de regenbui.
A
Overdrijf
B
Drijf ... over
C
Overdrijft
D
Drijft ... over

Slide 21 - Quiz

Hoe komt het dat het werkwoord de ene keer wel in twee delen uiteenvalt en de andere keer niet?

Slide 22 - Open question

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 23 - Open question