Un 3

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

de trappen van vergelijking

om dingen/mensen met elkaar te vergelijken 

gebruik je de trappen van vergelijking

Nummer 1 is groot, nummer 2 is groter, nummer 3 is het grootst

Paul heeft geld. Jean heeft meer geld. Luc heeft het meeste geld

Hoe doe je dat in het Frans?

dat zie je in de volgende dia's....

le comparatif = de vergrotende trap

= even ....... als

je gebruikt plus/moins + bijvoeglijk naamwoord

= groter dan

of

minder groot dan

je gebruikt aussi  + bijvoegijk naamwoord

le superlatif = de overtreffende trap

je gebruikt le/la/les plus + bijvoeglijk naamwoord

= het grootst

encore 2 exemples:

natuurlijk zijn er een paar uitzonderingen 

bon (ne) (s) (nes)      meilleur (e) (s) (es)     le, la, les meilleur (e) (s) (es)

bien                                mieux                              le mieux

(dit is het bijwoord, daar is geen vrouwelijk of meervoud van)

Jean est né en 2005. Paul est né en 2006. Paul est donc....

1. plus âgé
2. moins âgé
3. aussi âgé

Marianne mesure 1m67. Monique mesure 1m80. Monique est donc......

1. plus grande
2. aussi grande
3. moins grande

Astérix est ................... qu'Obélix

1. plus grand
2. plus petit
3. aussi grand

La prononciation de Jean est (bon, +)que la prononciation de Paul

C'est (beau ++) livre.

Obélix est (intelligent -) qu'Astérix.

Marianne est (= gentil) que sa soeur.

Zinnen vragend maken

In het Nederlands hebben we twee soorten vraagzinnen:

• _{Vraagzinnen zonder vraagwoord}

        _{Heb jij een hond ?}

• _{Vraagzinnen mét vraagwoord}                                                                  Waarom heb jij een hond ?
  

3 manieren om een zin vragend te maken

zonder vraagwoord

 

• _{1 . Vraagteken achter de normale zin (vragend uitspreken :
         stem omhoog)}
• _{2.  Omkering van onderwerp en persoonsvorm, dit kan alleen als het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord (je, tu, il, enz. is)}
  
• _{3.   Est-ce que + gewone zin}
  
  
  
  

Een vragende zin met vraagwoord

 Vraagwoord + est-ce que + onderwerp + persoonsvorm?

VOORBEELDEN:

• Quand est-ce que tu arrives?
• Pourquoi est-ce que tu viens?
• Comment est-ce qu'elle s'appelle?
• Qu'est-ce que  tu vois?

== Deze manier kan altijd! ==

Andere manieren:

Onderwerp + Persoons Vorm  +  vraagwoord

• vb. Tu arrives quand?

Vraagwoord + Onderwerp + Persoons Vorm

• vb. Pourquoi tu es en retard?

Vraagwoord + Persoons Vorm + Onderwerp

• vb. Où est-il?

Maak de volgende zin op 3 manieren vragend :
Tu donnes un cadeau.

Maak een vraag met het vraagwoord comment + inversie:
Tu vas en France

Au travail

exercice 24.

écouter 24a