This lesson contains 21 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
???
vragende voornaamwoorden ....
Slide 1 - Slide
Pronom interrogatif
* Vraagzinnen maken, hoe?
* vragend voornaamwoord;
Welke?
Slide 2 - Slide
Tips
Hoe kun je Franse vragen stellen?
Verandert de vorm van het vragend voornaamwoord? En hoe?
Ken de overige vragende voornaamwoorden!
Slide 3 - Slide
Vraagzin met een vragend voornaamwoord:
Gewone zin + vragend vnw achteraan (kan niet altijd)
Vragend vnw + est-ce que + normale volgorde
Vragend vnw + inversie
Slide 4 - Slide
Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif
Slide 5 - Slide
Les pronoms interrogatifs: wie/wat
Wie en wat zijn vragende voornaamwoorden. Hoe je deze woorden vertaalt, hangt af van hun functie in de zin, namelijk of ze onderwerp of lijdend voorwerp zijn.
Slide 6 - Slide
Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif
Samenvatting
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Wie
Qui
Qui + est-ce qui
Qui + inversie
Qui + est-ce que
Wat
Qu'est-ce qui
Que + inversie
Qu' + est-ce que
Wat + vorm van zijn + zelfstandig naamwoord
Quel(le)(s) + vorm van être
-
Slide 7 - Slide
Wat? (als onderwerp) = Qu'est-ce qui?
Wat kan je helpen?
Qu'est-ce qui peut t'aider?
Wat interesseert je?
Qu'est-ce qui t'intéresse?
Slide 8 - Slide
Qu'est-ce qui = wat
Qu'est-ce qui ne va pas? Wat gaat er niet?
wat (qu'est-ce qui) is hier onderwerp!
Slide 9 - Slide
Exemples
wat=
Onderwerp in de vraagzin
qu'est-ce qui
qu'est-ce qui se passe?
=wat gebeurt er?
qu'est-ce qui ne va pas?
=wat gaat niet?
qu'est-ce qui fait ce bruit?
=wat maakt dat geluid?
Slide 10 - Slide
Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif
WAT + ww zijn
Als je na wat een vorm van 'zijn' gebruikt én een zelfst. nmw., gebruik je quel en een vorm van être.
Slide 11 - Slide
Vragend voornaamwoord 'quel'
NL
Mnl ev
Vrl ev
Mnl mv
Vrl mv
Welk(e)
Tu arrives quel jour?
Tu préfères quelle photo?
Quels enfants restent à l'école?
Quelles nouvelles voitures avez-vous?
Wat (voor)
Quel est le prix?
Quelle idée as-tu?
Quels sont vos projets?
Quelles sont les couleurs des pulls?
Slide 12 - Slide
Wat (als Leidend Voorwerp)
Qu'est-ce que
(is eigenlijk Que + est-ce que)
Qu'est-ce que tu as?
Qu'est-ce que tu fais?
Dus GEEN inversie na Qu'est-ce que
Slide 13 - Slide
Exemple:
Wat is dat?
Qu'est-ce que c'est?
Slide 14 - Slide
Qu'est-ce que tu veux apprendre?
Qu'est-ce que tu ne peux pas faire (encore)?
Qu'est-ce que tu aimes?
Qu'est-ce que tu aimes?
Qu'est-ce que vous aimez?
Slide 15 - Slide
Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif
WELK(E)
Welk(e) is te vertalen met quel. De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord (m/v/ev/mv).
Slide 16 - Slide
C'est quoi?
Slide 17 - Slide
Wat = met voorzetsel
én
eind van de zin
Tu aimes quoi?
Tu détèstes quoi?
Slide 18 - Slide
Wat = met voorzetsel
én
eind van de zin
A quoi tu penses?
De quoi tu parles?
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Video
les pronoms interrogatifs
Vul het juiste vragende voornaamwoord in. Kies uit: qui, qu'est-ce qui, qu'est-ce que, que, quoi
Lesson duration is: 15 min
