1.5 woorden

1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesplanning
* Het journaal 

* Terugblik 

* Lesstof:
- Herhaling vaste voorzetsels 

* Maken:
15, 16, 17 (vaste voorzetsels) Opdrachten bespreken
Test jezelf/woordtrainer 

* Lesafsluiting



Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Je kan de betekenis van een woord omschrijven.
  • Je kan bij een omschrijving het juiste woord kiezen.
  • Je kan het juiste woord in een zin zetten.
  • Je begrijpt de betekenis van de woorden en je kan er zelf een zin mee maken.


 

Slide 3 - Slide

Leren voor de toets 

1.5 Woorden    blz.  43


  • woord  - betekenis
  • betekenis - woord
  • juiste woord in zin kunnen zetten
  • zelf zin maken met woord

Slide 4 - Slide

Vaste voorzetsels
veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel:
-vertrouwen op
-beschikken over
- houden van

Ze horen bij het werkwoord en zijn dus geen voorzetsel!

Slide 5 - Slide

Vaste voorzetsels
  • De betekenis van een ww verandert soms als er een vast voorzetsel bij staat
  • Bij sommige werkwoorden hoort een vast voorzetsel
  • Dat voorzetsel kun je niet vervangen
  • Ook uitdrukking hebben soms een vast voorzetsel

Slide 6 - Slide

Oefenen: woord - betekenis

Je leest het moeilijke woord.


Jij typt de betekenis.



Slide 7 - Slide

Wat is de betekenis van ...
1. ambitie

Slide 8 - Open question

Wat is de betekenis van ...
2. zakenpartner

Slide 9 - Open question

Wat is de betekenis van ...
3. managen

Slide 10 - Open question

Wat is de betekenis van ...
4. inspiratie

Slide 11 - Open question

Wat is de betekenis van ...
5. passie

Slide 12 - Open question

Oefenen: betekenis - woord

Je leest de betekenis. 


Jij typt het moeilijke woord.

Slide 13 - Slide

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
6. Iemand die een bepaald beroep uitvoert

Slide 14 - Open question

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
7. De loopbaan

Slide 15 - Open question

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
8. Werken en verdienen op basis van een contract

Slide 16 - Open question

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
9. Het gevoel van tevredenheid

Slide 17 - Open question

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
10. De moeilijke, nieuwe taak

Slide 18 - Open question

Oefenen: maak een zin met een moeilijk woord.
  • Maak een zin met het gegeven woord.
  • De betekenis van het woord moet daarin duidelijk worden.
  • Gebruik een hoofdletter aan het begin.
  • Zet een punt, vraagteken of uitroepteken aan het einde.

Slide 19 - Slide

Maak een zin met het woord:
11. De ondernemer

Slide 20 - Open question

Maak een zin met:
12. De uitdaging

Slide 21 - Open question

Maak een zin met:
13. Zich een slag in de rondte werken

Slide 22 - Open question

Maak een zin met het woord:
14. De competentie

Slide 23 - Open question

Maak een zin met het woord:
15. De passie

Slide 24 - Open question

Oefenen: meerkeuzevragen

Slide 25 - Slide

Wat is de betekenis van het woord?
16. De competentie

A
de loopbaan
B
iemand opvolgen
C
de deskundigheid
D
de bezieling

Slide 26 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
17. De branche

A
de wil om iets te bereiken
B
de bekwaamheid
C
de sector
D
de moeilijke, nieuwe taak

Slide 27 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
18. De voldoening

A
het gevoel van tevredenheid
B
iemand die een bepaald beroep uitvoert
C
wat je leert op de werkvloer
D
iemand met wie je een bedrijf hebt

Slide 28 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
19. De beroepsoefenaar

A
het gevoel van tevredenheid
B
iemand die een bepaald beroep uitvoert
C
wat je leert op de werkvloer
D
iemand met wie je een bedrijf hebt

Slide 29 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
20. De werknemer

A
iemand met wie je een bedrijf hebt
B
iemand die voor een baas werkt
C
iemand met een eigen bedrijf
D
iemand die een bepaald beroep uitvoert

Slide 30 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
21. De ondernemer

A
iemand met wie je een bedrijf hebt
B
iemand die voor een baas werkt
C
iemand met een eigen bedrijf
D
iemand die een bepaald beroep uitvoert

Slide 31 - Quiz

Oefenen: welk woord past in de zin?

Slide 32 - Slide

22. Welk woord past in de zin?

'Die jongen zit op de verkeerde plek, want hij kan niet goed .... '
A
zich een slag in de rondte werken
B
managen
C
in iemands voetsporen treden
D
in loondienst zijn

Slide 33 - Quiz

23. Welk woord past in de zin?

'Zijn ...... zorgt ervoor dat hij zich binnen het bedrijf kan opwerken tot ondernemer.'
A
branche
B
werknemer
C
zakenpartner
D
passie

Slide 34 - Quiz

24. Welk woord past in de zin?

'Het is een hele ....... om ervoor te zorgen dat alle plannen binnen een bepaald termijn zijn opgepakt.'
A
ambitie
B
competentie
C
uitdaging
D
voldoening

Slide 35 - Quiz

25. Welk woord past in de zin?

'Om voor het weekend alles af te ronden, moet hij .................... '
A
managen
B
zich een slag in de rondte werken
C
in iemands voetsporen treden
D
in loondienst zijn

Slide 36 - Quiz

26. Welk woord past in de zin?

'Het volgen van een mbo-opleiding zorgt voor veel en hopelijke goede ..... '
A
praktijkervaring
B
richtlijn
C
ontwikkeling
D
inspiratie

Slide 37 - Quiz

27. Welk woord past in de zin?

'Je krijgt duidelijke ....... voor je eerste werkdag in de supermarkt.'
A
praktijkervaringen
B
richtlijnen
C
ontwikkelingen
D
competenties

Slide 38 - Quiz

Einde

Bedankt voor  jouw aandacht en bijdrage.


Goed gewerkt!

Slide 39 - Slide