les 10 - Over taal: uitleg 2.13 en mk/nk opdr 3 - 5

Over taal H2 opdr 1:
1 bevestigen = zeggen dat iets klopt
2 eigenaardig = apart, vreemd
3 essentieel = heel belangrijk, onmisbaar
4 gehalte (het) = de hoeveelheid van iets
5 klaarblijkelijk = blijkbaar
6 nadelig = wat nare gevolgen heeft
7 ogenschijnlijk = zoals het lijkt, maar waarschijnlijk niet is
8 ontwijken = uit de weg gaan
1 / 8
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 8 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Over taal H2 opdr 1:
1 bevestigen = zeggen dat iets klopt
2 eigenaardig = apart, vreemd
3 essentieel = heel belangrijk, onmisbaar
4 gehalte (het) = de hoeveelheid van iets
5 klaarblijkelijk = blijkbaar
6 nadelig = wat nare gevolgen heeft
7 ogenschijnlijk = zoals het lijkt, maar waarschijnlijk niet is
8 ontwijken = uit de weg gaan

Slide 1 - Slide

Over taal H2 opdr 1:
9 overvloedig = in grote hoeveelheden
10 realistisch = haalbaar, mogelijk
11 tegenstrijdig = niet kloppend, het kan niet samengaan
12 toegankelijk = open, goed te bereiken
13 uitgestrekt = over een grote oppervlakte
14 verkondigen = in het openbaar vertellen
15 zodanig = op zo’n manier

Slide 2 - Slide

Over taal H2 opdr 2:
1 beklijven = blijven hangen, bijblijven
2 concreet = duidelijk, niet abstract
3 delicaat = kwetsbaar
4 minuscuul = heel klein
5 onophoudelijk = zonder stoppen
6 perceel = stuk grond
7 rank = lang en smal
8 registreren = waarnemen
9 sculptuur = beeldhouwwerk
10 weren = tegenhouden

Slide 3 - Slide

Samenstelling en afleiding

 Een samenstelling bestaat uit twee woorden die je ook als losse woorden kunt gebruiken. (boekenkast)

Een afleiding is een woord dat bestaat uit een woord plus een voorvoegsel of achtervoegsel. (onaardig)






Slide 4 - Slide

aan de slag
Maak opdr 3 t/m 5 van over taal op blz 85.

We kijken over 20 minuten na.

Slide 5 - Slide

Over taal H2 opdr 3:
Bijvoorbeeld:
1 inkoken, overkoken, uitkoken
2 indekken, afdekken, bedekken, ontdekken, herontdekken
3 aanhouden, onthouden, inhouden, overhouden, bijhouden, behouden, onderhouden, voorhouden
4 wanhopen, ophopen
5 aanknopen, ontknopen
6 herdenken, bedenken, gedenken, indenken, overdenken, nadenken, uitdenken, verdenken
7 afwegen, opwegen, overwegen, heroverwegen
8 herkennen, ontkennen, bekennen, erkennen, miskennen, toekennen, onderkennen, verkennen

Slide 6 - Slide

Over taal H2 opdr 4
1 pre- = voor, vooraf
2 post- = na, achteraf
3 pseudo- = nep, schijn
4 -loos = zonder
5 super- = groot, boven
6 sub- = onder
7 wan- = slecht, verkeerd
8 -fiel = liefhebber
9 intra- = binnen
10 inter- = tussen

Slide 7 - Slide

Over taal H2 opdr 5

1 landelijke
2 collegiaal
3 experimenteel
4 aandachtig
5 dramatisch
6 decoratieve


7 (on)beschreven
8 eetbare
9 erfelijke
10 principieel
11 koloniaal
12 disciplinaire

Slide 8 - Slide