Herhaling Hoe groot is jouw welvaart?

1 / 42
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

In het nieuws
https://www.instagram.com/p/CicUfGYDAl8/

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Prioriteit
Zelfvoorziening
Welvaart
Je voorziet in je behoefte zonder wat te kopen!
Kiezen wat voor jou het belangrijkste is
De mate waarin je in je behoefte kunt voorzien

Slide 4 - Drag question

Van week naar maand =
Van maand naar week =
Bedrag x 52 : 12

Bedrag x 12 : 52

Slide 5 - Drag question

Je krijgt 3,2% vakantiegeld. Je loon was €500,50. Hoeveel vakantiegeld kreeg je?
A
€16,00
B
€16,01
C
€16,02
D
€16,10

Slide 6 - Quiz

Je spaart € 45,- per week. Hoeveel is dit per maand?
A
€ 195,-
B
€ 180,-
C
€ 200,-
D
€ 190,-

Slide 7 - Quiz

Wat is geen vorm van inkomen?
A
Bezit
B
Loon
C
Lenen
D
Overdracht

Slide 8 - Quiz

Benoem de 6 P's
uit de marketingmix

Slide 9 - Mind map

Oeps... Je wasmachine is stuk...
Je moet een nieuwe aanschaffen.
Dit hoort bij:
A
Dagelijkse uitgave
B
Incidentele uitgave
C
Huishoudelijke uitgave
D
Vaste lasten

Slide 10 - Quiz

Je inkomen is € 1525,- per maand hoeveel is dit per week?
Gebruik een euro teken en een ,

Slide 11 - Open question

Bedrag of getal
Procenten
Verandering in procenten
percetage : 100 x totaal
wat : waarvan x 100
(nieuw - oud) : oud x 100

Slide 12 - Drag question

In de totaal zijn er 250 aanmeldingen voor de nieuwe opleiding. 155 hiervan zijn jongens. Hoeveel % zijn meisjes?

Slide 13 - Open question

Hoe noemen we het bij de begroting als je te weinig geld hebt? Dus meer uitgaven dan inkomsten.
A
Tekort
B
Winst
C
Verlies
D
Overschot

Slide 14 - Quiz

Het kopen van een nieuwe telefoon hoort bij...
A
Wekelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Huishoudelijke uitgaven

Slide 15 - Quiz

Vorige jaar gaf je € 74,- uit aan vaste lasten dit jaar € 85,-. Hoeveel procent zijn je uitgaven gestegen?
Gebruik een , en %

Slide 16 - Open question

Als er niet vanzelf, zonder inspanning, voldoende van is om alle behoeften te vervullen.
A
Schaars
B
Vrij goederen
C
Welvaart
D
Zelfvoorziening

Slide 17 - Quiz

Als de prijzen met 2% stijgen en je salaris met 3% stijgt.
Dan...
A
daalt je koopkracht met 1 %
B
stijgt je koopkracht met 1 %
C
stijgt je koopkracht met 2%
D
daalt je koopkracht met 2%

Slide 18 - Quiz

Waarvoor geen middelen ingezet hoeven te worden om ze te verkrijgen.
A
Schaars
B
Vrij goederen
C
Welvaart
D
Zelfvoorziening

Slide 19 - Quiz

Je verdient € 1450,- hiervan gaat 58% naar vaste lasten. Hoeveel geef je hieraan uit? Gebruik € geen spatie

Slide 20 - Open question

Als je rente ontvangt op je spaarrekening dan is dit:
A
Inkomen in natura
B
Overdrachtsinkomen
C
Inkomen uit bezit
D
Inkomen uit arbeid

Slide 21 - Quiz

Primaire behoeften
Secundaire behoeften

Slide 22 - Drag question

Slide 23 - Video

Wat is dit voor een reclame?
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Wat is dit voor een reclame
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame

Slide 26 - Quiz

Wat is dit voor een reclame?

Slide 27 - Slide

Wat is dit voor een reclame
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame

Slide 28 - Quiz

Wat voor een reclame is dit?

Slide 29 - Slide

Wat is dit voor een reclame
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame

Slide 30 - Quiz

Benzine tanken hoort bij...
A
Wekelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Huishoudelijke uitgaven

Slide 31 - Quiz

Prioriteiten stellen zijn
A
Kiezen wat jij het meest leuk vindt
B
Keuze maken in wat het belangrijkste is
C
Kiezen wat jij het minst leuk vindt
D
Kiezen wat jij het lekkerste vindt

Slide 32 - Quiz

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 33 - Quiz

A-merk
B-merk
Huismerk

Slide 34 - Drag question

Primaire behoefte zijn
A
Secundaire behoeften
B
Noodzakelijke behoeften
C
Luxe behoeften
D
Tertiaire behoeften

Slide 35 - Quiz

Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Overdrachtsinkomen

Slide 36 - Drag question

Wat is inflatie
A
Stijging van de koopkracht
B
Algemene daling van de prijzen
C
Algemene stijging van de prijzen
D
Daling van de koopkracht

Slide 37 - Quiz

Door deflatie gaan consumenten:
A
Meer consumeren
B
Minder consumeren
C
Deflatie heeft geen invloed op de consumenten

Slide 38 - Quiz

De prijzen stijgen met 3% en de koopkracht moet met 1% stijgen. Hoeveel procent stijgen de lonen?
Gebruik in je antwoord geen spatie en een % -teken

Slide 39 - Open question

Als er sprake is van deflatie...
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Dan dalen de prijzen
B
Dan stijgen de prijzen
C
Dan wordt het geld minder waard
D
Dan wordt het geld meer waard

Slide 40 - Quiz

Personeel
Plaats
Product
Promotie
Prijs
Presentatie

Slide 41 - Drag question

Je vader of moeder zegt tegen je: Ik heb een hele leuke broek voor je gezien, die moet je echt kopen! Dit noemen we;
A
Commerciële beïnvloeding
B
Sociale beïnvloeding
C
Maatschappelijke beïnvloeding
D
Ouderlijke beïnvloeding

Slide 42 - Quiz