M3B Lezen hst.3

In welke groep zit je?
Groep A gaat achterin zitten
Groep B gaat vooraan zitten
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

In welke groep zit je?
Groep A gaat achterin zitten
Groep B gaat vooraan zitten

Slide 1 - Slide

Vandaag
Spelling: verdeling groep A en B

H3 Lezen: instructie en samenwerken

Slide 2 - Slide

Spelling
Groep A: opdracht

Groep B: extra instructie

Slide 3 - Slide

H3 Lezen, blz. 85
Zorg dat we kunnen beginnen. Ga bijvoorbeeld op je plek te zitten, zet je pet af en doe je jas uit. 

Vandaag moet je nog even je best doen op school, maar morgen ben je vrij. 







Slide 4 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 5 - Slide

Lesdoel

Je kunt met behulp van signaalwoorden opsommingen, tegenstellingen en voorbeelden in een tekst herkennen en begrijpen.


Aan het eind van deze les ken je minimaal twee verbanden met de bijbehorende signaalwoorden.

Slide 6 - Slide

Lesdoel

Je kunt met behulp van signaalwoorden opsommingen, tegenstellingen en voorbeelden in een tekst herkennen en begrijpen.



Slide 7 - Slide

Verbanden en signaalwoorden

Zinnen en alinea's hebben in een tekst met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen.


Er zijn veel soorten verbanden, die je uiteindelijk allemaal moet kennen en herkennen. In deze paragraaf behandelen we er drie:

  • opsomming;
  • tegenstelling;
  • voorbeeld;

Slide 8 - Slide

Opsomming

Een voetbalteam bestaat uit: een keeper, verdedigers, middenvelders, aanvallers, een coach, wisselspelers en een verzorger.


Signaalwoorden zijn:

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Maar ook: dubbele punt (:); liggende streepjes (-); getallen (1,2,3); dots.

Slide 9 - Slide

tegenstelling

Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.


 Signaalwoorden zijn:

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant...aan de andere kant.

Slide 10 - Slide

Voorbeeld

Je kunt veel verschillende soorten sporten noemen. Denk bijvoorbeeld aan wintersport.


Signaalwoorden zijn:

bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere.

Slide 11 - Slide

signaalwoorden

Slide 12 - Slide

Samenwerken

  1. Jullie krijgen samen een krantenbericht, waarvan de alinea's zijn opgeknipt.
  2. De nummers van de alinea's vormen niet de juiste volgorde, behalve nr. 1 (met de kop, de onderkop en de inleiding). 


  3. Lees alle alinea's, begin met nummer 1, zodat je weet waar het bericht over gaat.
  4. Leg de alinea's in de juiste volgorde. Let daarbij op deelonderwerpen en signaalwoorden.
  5. Noteer samen op 1 blaadje de nummers van de juiste volgorde onder elkaar.
  6. Noteer achter het nummer het deelonderwerp van de alinea.
  7. Zoek 3 verbanden ( opsomming, tegenstelling, voorbeeld) en noteer de hele zin. Onderstreep het signaalwoord. De theorie vind je in je boek op blz. 85. 
  8. Zie je nog meer signaalwoorden in de tekst? Noteer er 5 op je blaadje. Weet je de verbanden?
  9. Lever jullie antwoorden bij mij in. 

Slide 13 - Slide

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 14 - Quiz

Vandaag leer je verschillende vormen van migratie. Denk bijvoorbeeld aan emigratie.

Welk signaalwoord kom je hierboven tegen?
A
migratie
B
verschillende
C
denk....aan
D
bijvoorbeeld

Slide 15 - Quiz

"Onregelmatige werktijden, de hitte en de hectiek van de keuken, het contact met gasten, dat kun je op school niet nabootsen."

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
geen verband

Slide 16 - Quiz