Week 48 2 TL

Programm

Rückschau

Sprechen

Ende

1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programm

Rückschau

Sprechen

Ende

Slide 1 - Slide

Rückschau

Slide 2 - Slide

Verben
Welk ezelsbruggetje ken je om regelmatige werkwoorden te vervoegen?

Slide 3 - Slide

Uhrzeiten

Weten jullie het nog?


  • Es ist ein Viertel vor/nach ...
  • Es ist halb...
  • Es ist zehn vor/nach...

Slide 4 - Slide

Wie spät ist es?

Ik noem de tijd in het Duits.


Schrijf in tweetallen de tijd in getallen op je blauwe bordje.


Voorbeeld: Es ist zehn vor neun Uhr ---> 08.50

Slide 5 - Slide

Redemittel

Het is fijn als je in het Duits wat kan vertellen over je hobby.


Op je blad zie je twee opdrachten staan.

  • Opdr. 1 Vertaal de zinnen en oefen het gesprekje, gebruik hierbij de Redemittel op blz. 89 en 109
  • Opdr. 2 Rol A zegt een tijd, rol B kijkt naar het woord dat staat bij deze tijd en maakt een zin met de tijd en het woord.

Slide 6 - Slide

Evaluation
Was habt ihr heute im Unterricht gelernt?

Slide 7 - Slide

Verben

We hebben het gisteren gehad over regelmatige werkwoorden.


  • Wat zijn regelmatige werkwoorden?
  • Wat is de regel die je gebruikt?
  • Wat is de uitzondering?

Slide 8 - Slide

Machen

ich                                     mach                       e

du                                      mach                      st

er/sie/es                         mach                       t

wir                                     mach                      en

ihr                                      mach                       t

sie/Sie                             mach                      en

Slide 9 - Slide


ich                                     reis                       e

du                                      reis                       t

er/sie/es                         reis                       t

wir                                     reis                      en

ihr                                      reis                      t

sie/Sie                             reis                      en

Bij de ''du-vorm'' alleen een -t

Slide 10 - Slide

Aufgabe 5

Vertaal bij de opdracht eerst het werkwoord

Zet daarna het werwoord in de juiste vorm


Gebruik de Grammatik C op blz. 80


Slide 11 - Slide

Korrektur Aufgabe 5

Slide 12 - Slide

1 heißen

2 wohnen

3 wohnen

4 heißen

5 schicken

6 lieben

7 machen

8 heißen

9 schicken

10 lieben



1 heißt of heißen

2 wohnt of wohnen

3 wohnt

4 heiße

5 schickst

6 liebt

7 mache

8 heißt
9 schicke

10 liebt of lieben



Slide 13 - Slide

Ende

Slide 14 - Slide

Verben


Om goede zinnen te maken heb je altijd een werkwoord nodig.


Welke weet je al/nog?

Slide 15 - Slide

Verben

Schrijf alles wat je weet over werkwoorden zowel in het Nederlands als in het Duits in tweetallen op het blauwe bordje.


Wie weet het meest?

Slide 16 - Slide

Verben


Naast sterke en zwakke heb je ook regelmatige en onregelmatige werkwoorden.


Wat is het verschil tussen de laatste twee?

Slide 17 - Slide

Verben

Als voorbeeld gebruiken we even het werkwoord machen (=maken).


  • Maak eerst de stam van dit werkwoord (-en).
  • Zet ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie/Sie onder elkaar.
  • Laat ruimte en zet, e, st, t, en, t, en onder elkaar
  • Zet nu de stam tussen de pers. vnw en de uitgangen

Slide 18 - Slide

Gehen = gaan





Slide 19 - Slide

heißen

Probeer de stappen eens te doen bij dit werkwoord.


Let op!--> Bij dit werkwoord krijg je bij du alleen een -t ipv -st


Schrijf op je bordje net zoals bij machen het rijtje

Slide 20 - Slide

Aufgaben

3 auf Seite 79

4 auf Seite 81

6 auf Seite 82

Slide 21 - Slide