Uitleg regelmatige werkwoorden

2 MAVO & UP
Jueves, 9 de septiembre

- el vocabulario wb 1B blz 31
- ejercicio 1 (diálogo)
- repasamos: los verbos regulares

1 / 16
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2 MAVO & UP
Jueves, 9 de septiembre

- el vocabulario wb 1B blz 31
- ejercicio 1 (diálogo)
- repasamos: los verbos regulares

Slide 1 - Slide

Los pronombres personales

Slide 2 - Slide

¡atención!
La chica (het meisje) = ella
El señor Perez (meneer Perez) = él 
los alumnos (de leerlingen) = ellos
Maria y yo (Maria en ik) = nosotros
Juan y tú (Juan en jij) = vosotros
Pablo y Manuel (Pablo en Manuel) = ellos

Slide 3 - Slide

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor González

Slide 4 - Drag question

Hacemos:

ejercicio 1 + 2
blz 5+6 Extra boekje
timer
5:00

Slide 5 - Slide

El presente - verbos regulares

Slide 6 - Slide

vervoeg: comer, vosotros
A
coméis
B
comes
C
comen
D
comed

Slide 7 - Quiz

vervoeg: vivir (ellos)
A
viven
B
vivís
C
vivan
D
vives

Slide 8 - Quiz

¿Dónde (vivir)_____tú?
A
vive
B
vives
C
vivo
D
vivís

Slide 9 - Quiz

vervoeg: él (trabajar)
A
trabajo
B
trabajas
C
trabajan
D
trabaja

Slide 10 - Quiz

Leren vervoegen met VERBUGA 
timer
10:00

Slide 11 - Slide

los deberes (13/9)
Hacer: ej 1-4 op blz 5+6 Extra boekje
Aprender: voca Wb 1B blz 31 blok 4.1 t/m 'alto'

Slide 12 - Slide

Ser = zijn
Yo soy
Ik ben
eres
Jij bent
Él/ Ella/ Usted es
Hij/ Zij is / U bent
Nosotros somos
Wij zijn
Vosotros sois
Jullie zijn
Ellos/ Ellas/ Ustedes son
Zij zijn

Slide 13 - Slide

Ser y estar
                                        Ser = zijn                  Estar = zijn/zich bevinden



soy
eres
es
somos
sois
son
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 14 - Slide

ser en estar
Zowel ser als estar betekenen 'zijn'. Maar estar betekent ook 'zich bevinden'. Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen. Bijvoorbeeld: 
Ik ben hier - Estoy aquí 

Slide 15 - Slide

hacemos:
Extra boekje
  • blz 7 oefening 4B (ser)
  • blz 7+8 oefening 5 (persoonlijke vnw)
  • blz 9 oefening 1 (estar) 

Slide 16 - Slide