SO H1 Wereldeconomie

SO H1 - Wereldeconomie
1 / 21
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

SO H1 - Wereldeconomie

Slide 1 - Slide

Welk begrip past bij de omschrijving? Combineer letters en cijfers. Twee begrippen gebruik je niet.
1 dekolonisatie – 2 exploitatiekolonie – 3 globalisering – 4 global shift – 5 Koude Oorlog – 6 vestigingskolonie – 7 WTO.
A De koloniën worden onafhankelijk.
B Deze kolonie wordt door het moederland gebruikt als wingewest.
C Het economisch kerngebied op aarde verschuift.
D Twee grootmachten staan dreigend tegenover elkaar.
E Zij pleiten voor vrijhandel in de wereld.

Slide 2 - Open question

De wereldeconomie zoals wij die nu kennen heeft zich in een aantal stappen ontwikkeld. Zet onderstaande stappen in de juiste tijdsvolgorde.
A De binnenlanden blijven voorlopig onaangeroerd.
B De taak van de kolonie? Grondstoffen leveren aan het moederland.
C Gewapende vrede
D Vrijhandel wint steeds meer terrein.

Slide 3 - Open question

Na 1990 verplaatsen mno's steeds vaker hun maakindustrie naar niet-westerse gebieden, bijvoorbeeld naar BRICS-landen. Waarom doen deze mno's dat?
A De transportkosten van goederen stijgen.
B De loonkosten zijn er lager.
C De afzetmarkt in die landen groeit.
D De onrust onder de bevolking van de BRICS-landen daalt.
E Gebrek aan vaklui in de westerse landen.

Slide 4 - Open question

In de tabel wordt een aantal interne factoren genoemd waarom een land arm is. Koppel deze aan de juiste omschrijving.

Slide 5 - Open question

Wat is een gevolg van global shift?
A
De rol van de BRICS-landen in de wereldeconomie wordt kleiner.
B
Er ontstaan meerder economische kerngebieden in de wereld.
C
Het kerngebied van de wereldeconomie verschuift van de Grote naar Atlantische Oceaan.
D
Mno's verplaatsen hun maakindustrie naar ontwikkelingslanden.

Slide 6 - Quiz

Het belangrijkste verschil tussen handelskolonialisme en industriële kolonialisme is dat bij handelskolonialisme.
A
alleen aan de kust handelsposten werden gesticht.
B
de kolonie hetzelfde politieke systeem kreeg als het moederland.
C
de taal en het onderwijs van het moederland werd overgenomen door de kolonie.
D
Nederland geen rol van betekenis speelde.

Slide 7 - Quiz

Dat veel landen in de wereld arm zijn, kun je in het algemeen verklaren met interne en externe factoren. Welke zijn externe factoren? Het land
A is niet aantrekkelijke voor mno's.
B kent een hele jonge bevolking.
C ligt niet aan zee.
D was een exploitatiekolonie.
E was een vestigingskolonie.
F wordt slecht bestuurd

Slide 8 - Open question

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog nam het aantal staten in de wereld snel toe. Met welk begrip kun je deze toename verklaren?

Slide 9 - Open question

Welke uitspraken over figuur 1 zijn juist?
A De rijke landen drijven vooral handel met elkaar.
B De dekolonisatie moet nog beginnen.
C Het figuur past bij het handelskolonialisme.
D Het figuur past bij de Koude Oorlog.
E Het figuur past bij de vrijemarkteconomie.

Slide 10 - Open question

Welke begrippen of omschrijvingen uit de tabel horen bij elkaar?
A WTO
1 Global shift
B Vestigingskolinie
2 Vrijhandel
C Meer economische kerngebieden
3 Democratie
D Politiek systeem
4 Australië 

Slide 11 - Open question

De oorzaken waarom sommige landen rijk zijn en andere arm, zijn erg verschillend. Eigenlijk geeft niet één oorzaak echt de doorslag. Het gaat om de combinatie van factoren. In de tabel wordt een aantal factoren genoemd die een rol spelen. Koppel elke factor aan de juiste omschrijving.

Slide 12 - Open question

Noem voor een land een voordeel en een nadeel van vrijhandel.

Slide 13 - Open question

Wat is de belangrijkste reden dat je als jongere in Sudan niet aan de bak komt?

Slide 14 - Open question

Vraag 14: De leeftijdsopbouw van een land kan in de toekomst de economie stimuleren. Bij welke leeftijdsopbouw – A of B – is de kans daarop het grootst? Noem een reden voor je keuze.

Slide 15 - Open question

In onderstaande zinnen staan één of meer begrippen. Ze worden echter niet altijd correct gebruikt. Welke twee zinnen zijn juist?
A Grote verschillen in ontwikkeling tussen gebieden meet je met het bbp/hoofd.
B De afzetmarkt in de BRICS-landen is sterk toegenomen.
C In de periode van het handelskolonialisme werd het binnenland van Latijns-Amerika door
westerse landen gekoloniseerd.
D De global shift is een belangrijke oorzaak van de globalisering.
E Importbeperkingen op goederen en vrijhandel hangen sterk samen.
F In een vestigingskolonie werd de oorspronkelijke bevolking voor een groot deel vervangen
door kolonisten.

Slide 16 - Open question

Met welk begrip kun je de ontwikkeling in de afbeelding het beste verklaren?

Slide 17 - Open question

Al tien jaar maakt een fabrikant in China antieke meubels voor de Amerikaanse afzetmarkt. Het bedrijf heeft 750 mensen in dienst. Op een dag ziet de fabrikant de afbeelding in de krant staan en vraagt zich af: ‘Zit ik hier nog wel goed? Kan ik niet beter vertrekken naar Bangladesh?’ Noem een economische reden waarom het beter is naar Bangladesh te vertrekken.

Slide 18 - Open question

Bekijk de afbeelding.
Hoe noem je een dergelijke grafiek? Leg ook uit waarom in dit geval voor dit type grafiek is gekozen en niet voor een tabel.

Slide 19 - Open question

Bekijk de afbeelding.
Hoe zie je aan de inhoud van de containers dat de VS in ontwikkeling vóórloopt op China?

Slide 20 - Open question

Beoordeel onderstaande stellingen en kies het juiste antwoord.
I Door de global shift ontstaat een wereldeconomie met meerdere kerngebieden.
II Global shift kan de positie van de centrumlanden in de wereldeconomie verzwakken.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
Beide zijn juist.
D
Beide zijn onjuist.

Slide 21 - Quiz