Les 4, D grammaire (23-01) 3vwo


Pak je werkboek, aantekeningenschrift en etui.

Aujourd'hui, c'est jeudi
H3B + A3A + G3B
1 / 39
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson


Pak je werkboek, aantekeningenschrift en etui.

Aujourd'hui, c'est jeudi
H3B + A3A + G3B

Slide 1 - Slide

Le programme:
- Grammaire D de passé composé

Slide 2 - Slide

Les buts (leerdoelen):
- Aan het einde van de les kun je de passé composé met être gebruiken

Slide 3 - Slide

Est-ce que tout le monde est présent?
- Zijn we compleet? Wie missen we?

Slide 4 - Slide

D, grammaire
Ouvre le livre à la page 106

Koppel je laptop met de LessonUp

Slide 5 - Slide

Wat weet je nog over de passé composé met avoir?
Bijv: j'ai mangé une pizza.

Slide 6 - Mind map

Kies de juiste vorm van de passé composé met avoir:
Tu _________ (voyager) en train?
A
a voyagé
B
as voyagé
C
avons voyagé
D
avez voyagé

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vorm van de passé composé met avoir:
Nous _________ (manger) des frites.
A
a mangé
B
as mangé
C
avons mangé
D
avez mangé

Slide 8 - Quiz

Nieuw: passé composé met être

Ik kan de passé composé met être gebruiken.

Je suis allé à la fête de Léa.

Tu es resté à la maison?

Slide 9 - Slide

Vidéo 1:
de passé composé

Slide 10 - Slide

Vidéo 2:
de passé composé met être (zijn)

Slide 11 - Slide

Samenvatting grammaire D:

Herhaling = avoir + voltooide tijd
ww. op -er -> é (j'ai travaillé)
ww. op -ir -> i (j'ai choisi)
ww. op -re -> u (j'ai attendu)

Onregelmatige vormen
1) avoir -> eu -> j'ai eu
2) être -> été -> j'ai été
3) faire -> fait -> j'ai fait
4) prendre -> pris -> j'ai pris
Nieuw = keuze avoir / être

- Gebruik je in het Nederlands hebben, dan gebruik je in het Frans meestal avoir (ik heb gepraat, j'ai parlé)
- Gebruik je in het Nederlands zijn, dan gebruik je in het Frans meestal être -> + eventuele uitgangen (ik ben aangekomen, je suis arrivé(e))









Slide 12 - Slide

Attention!
Thomas est allé au cinema.
Léa est allée au cinéma.

Thomas et Luc sont allés au cinéma.
Léa et Sophie sont allées au cinéma.

Wat is de regel?

Slide 13 - Slide

Uitgangen als je être gebruikt als hulpwerkwoord:
Mnl. ev.
x
Il est resté
Mnl. mv.
s
Ils sont restés
Vrl. ev
e
Elle est restée
vrl. mv
- es
Elles sont restées

Slide 14 - Slide

Voltooid deelwoord aanpassen?
il est ____ (aller) au cinéma.
A
allé
B
allés
C
allées
D
allée

Slide 15 - Quiz

Voltooid deelwoord aanpassen?
Elle a ___ (danser) avec sa copine.
A
dansé
B
dansée
C
dansés
D
dansées

Slide 16 - Quiz

Voltooid deelwoord aanpassen?
Ils sont ___ (arriver) vers 15h.
A
arrivé
B
arrivée
C
arrivés
D
arrivées

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vorm. **
Luc _____ (visiter) sa grand-mère.
denk aan hulpww. + uitgang
A
es visité
B
es visitée
C
a visité
D
as visités

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vorm. **
Elles ___ (rester) à la maison pour regarder la série.
A
ont restées
B
ont resté
C
sont restée
D
sont restées

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste vorm. **
Je/j' ___ (aller) à l'école.
A
suis allé
B
suis allés
C
ai allé
D
allés

Slide 20 - Quiz

Stappenplan:
1) Vertaal naar het Nederlands -> gebruik je hebben / zijn als werkwoord
--> hebben -> avoir -> x uitgangen
--> zijn -> être -> uitgangen

Slide 21 - Slide

Au travail:
Quoi (wat)? Maak eerst een samenvatting in je aantekeningenschrift van grammaire D. Lees daarna verder.
Fais exercice:
- 15BCD (maak de passé composé met avoir) + 16BC (zet de juiste uitgang erachter)DE (maak de passé composé met avoir of être) 

Vind je het lastig? Lees eerst nog eens de uitlegblokjes.

Questions? Steek je vinger op of overleg fluisterend in duo
Prêt (klaar)? Herhalen vocabulaire A+B / leren grammaire D

Slide 22 - Slide


Volgende les = herhaling grammaire D + voorbereiden toetsweek
Les devoirs (huiswerk):
- Faire: samenvatting grammaire D maken + exercice 15BCD, 16BCDE
- Apprendre: aantekening grammaire D

Slide 23 - Slide

Kies de juiste vorm

Nous avons le clé .... soeur?
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste vorm

Tu est le directeur .... hôtel?
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste vorm

C'est le chien ...... filles.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 26 - Quiz

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

Hélène va .... supermarché

Slide 27 - Open question

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

C'est le smartphone ... père.

Slide 28 - Open question

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

Je vais .... école.

Slide 29 - Open question

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

On peut aussi aller .... nouvelle pizzeria.

Slide 30 - Open question

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

Il va ... matchs.

Slide 31 - Open question

Cherche quelqu'un qui.... = ex. 14B
  • Stel de vragen in het Frans. Tu as un frère? Tu est fils unique?
  • Is het antwoord 'oui', dan noteer je de naam. 
  • Probeer zoveel mogelijk namen per zin te noteren/ 
Laatste 7 minuten van de les:

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide